Het kabinet heeft laten weten dat het Besluit bijstandverlening zelfstandigen per 1 januari 2020 wordt aangepast. De regeling is bedoeld voor mensen die vanuit de bijstand een onderneming starten en voor gevestigde ondernemers met tijdelijke financiële problemen. Een van de veranderingen is dat de tijdelijke ondersteuning is bedoeld voor ondernemers met een levensvatbaar bedrijf. De huidige bijstandsregeling voor ondernemers van 55 jaar en ouder met een niet-levensvatbaar bedrijf wordt afgebouwd. De mogelijkheid om met terugwerkende kracht bijstand aan te vragen vervalt. De wijzigingen gaan niet gelden voor ondernemers die nu al gebruik maken van de regeling.
Lage arbeidsvergoeding echtgenote
De Wet IB 2001 bepaalt dat vergoedingen voor de arbeid van de partner van een ondernemer niet ten laste van diens winst uit onderneming komen als de vergoeding lager is dan € 5.000 per jaar.
Een ondernemer claimde ondanks deze wetsbepaling aftrek voor de vergoeding van € 1.500 die hij aan zijn echtgenote had betaald voor haar werkzaamheden. De ondernemer voerde aan dat het ging om een vrijwilligersvergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de kwalificatie van de vergoeding als vrijwilligersvergoeding niet van belang is voor de winstbepaling van een ondernemer. De kwalificatie is alleen van belang voor de belastingheffing van de echtgenote. Omdat de vergoeding voor de werkzaamheden van de echtgenote lager was dan € 5.000 per jaar, is de vergoeding van aftrek uitgesloten.
Aansprakelijkheid ongeval werknemer
De werkgever is aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie moet de werknemer kunnen bewijzen dat de schade die hij heeft geleden is ontstaan bij de uitoefening van zijn werk. Van de werknemer wordt niet verlangd dat hij aantoont wat de oorzaak is van het ongeval waardoor hij schade heeft geleden. Op de werkgever rust een vergaande zorgplicht om ongevallen op het werk te voorkomen. De wet verplicht de werkgever om alle maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Welke maatregelen en aanwijzingen nodig zijn is afhankelijk van de omstandigheden. Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie heeft de werkgever niet snel voldoende gedaan om niet aansprakelijk te zijn voor de geleden schade.
In een procedure stond vast dat een werkneemster tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden was gevallen en haar pols had gebroken. De werkgever voerde als verweer aan dat hij aan zijn wettelijke zorgplicht had voldaan, zodat hij niet aansprakelijk was voor de door de werkneemster geleden schade. Zo was volgens de werkgever de vloer ter plekke van het ongeval voldoende stroef en ten tijde van het ongeval schoon en droeg de werkneemster de voorgeschreven deugdelijke werkschoenen.
Hof Den Bosch vond dat de werkgever niet voldoende had gedaan om het ongeval te voorkomen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden was niet te voorkomen dat er productresten en andere rommel op de vloer terecht kwamen. Bij de overgangen tussen de werkruimten en de gang waren geen roosters, borstels of matten geplaatst om het binnenlopen van rommel te voorkomen. Het hof achtte niet uitgesloten dat een medewerker, ondanks de door de werkgever genomen maatregelen, zou kunnen uitglijden. Verder bleek niet uit verklaringen van getuigen of uit het schoonmaakschema dat de vloer direct voor het ongeval van de werkneemster was gereinigd. De door de werkgever gegeven instructies hadden geen betrekking op het gevaar van gladheid of het voorkomen van een val als gevolg van gladheid. Het hof achtte de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werkneemster door de val heeft geleden.
Wijziging uitvoeringsbeschikking omzetbelasting
In verband met de wijziging van de kleineondernemersregeling (KOR) in de omzetbelasting per 1 januari 2020 wordt ook de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 aangepast. De wijziging van de KOR houdt onder meer in dat er een omzetgerelateerde vrijstelling komt in de plaats van de huidige degressieve vermindering van de verschuldigde btw. De nieuwe KOR geldt op verzoek voor alle kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm, die voldoen aan de volgende voorwaarden.
- De ondernemer is in Nederland gevestigd.
- De omzet bedraagt niet meer dan € 20.000 in een kalenderjaar.
Ondernemers die met ingang van 1 januari 2020 de nieuwe kleineondernemersregeling willen benutten, moeten uiterlijk 20 november 2019 het aanmeldingsformulier bij de Belastingdienst indienen. Het aanmeldingsformulier is te vinden op de website van de Belastingdienst. Deelname aan de nieuwe KOR geldt voor een periode van tenminste drie jaar.
De wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 houdt in dat kleine ondernemers de in het jaar van aanschaf in aftrek gebrachte btw voor investeringsgoederen niet hoeven te herzien als het bedrag van de herziening in een jaar minder is dan € 500. Daarnaast wordt geregeld dat een ondernemer die voor het bepalen van zijn belaste omzet de margeregeling hanteert, dat ook voor de toepassing van de KOR kan doen. Dit betekent voor deze ondernemers dat de omzetgrens voor toepassing van de KOR neerkomt op een winstmarge van maximaal € 20.000.
De opzegtermijn voor toepassing van de KOR is gelijkgesteld aan de aanmeldingstermijn. In beide gevallen bedraagt de termijn vier weken. Deze termijn heeft de Belastingdienst nodig om de melding administratief te verwerken.
Implementatie verlengd betaald ouderschapsverlof
De Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie hebben een principeakkoord bereikt over een richtlijnvoorstel dat werknemers recht geeft op twee maanden betaald ouderschapsverlof. De richtlijn zal vermoedelijk in juni worden getekend. Na inwerkingtreding hebben de lidstaten drie jaar de tijd om de richtlijn om te zetten in wetgeving. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat uit van inwerkingtreding van nationale wetgeving, waarin de betaling van twee maanden ouderschapsverlof is geregeld, per 1 juli 2022.
In een brief aan de Tweede Kamer zegt de minister dat op dit moment een inventarisatie plaatsvindt van de mogelijkheden om aan de verplichtingen van de richtlijn te voldoen met inachtneming van de daaraan geboden ruimte en de gestelde beperkingen. De wijze van financiering van de betaling van het ouderschapsverlof wordt aan de lidstaten overgelaten. Voorts mogen de lidstaten bepalen dat het recht op betaling van ouderschapsverlof eerder stopt dan op de achtste verjaardag van het kind. De lidstaten stellen zelf de hoogte van de verlofuitkering of het percentage loondoorbetaling vast, zij het dat het betalingsniveau het opnemen van ouderschapsverlof moet ondersteunen. De richtlijn maakt verder mogelijk dat bestaande verlofregelingen worden benut om aan de verplichtingen te voldoen.
Rekening houdend met een implementatietermijn voor de uitvoering van twee jaar wil de minister in het eerste kwartaal van 2020 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer indienen.
Opzegverbod zwangerschap
Gedurende een zwangerschap van een werkneemster geldt een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst voor de werkgever. Dat geldt ook wanneer de werkgever ten tijde van het aanvragen van de ontslagvergunning niet bekend was met de zwangerschap of als het UWV een ontslagvergunning heeft afgegeven wegens het ontbreken van een geldige zwangerschapsverklaring.
Als de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met een opzegverbod toch opzegt, kan dat voor de kantonrechter aanleiding vormen om de werkneemster een billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding is bedoeld als compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Minimumloon juli 2019
Per 1 juli 2019 gaat de leeftijd waarop werknemers recht hebben op het volledige minimumloon naar 21 jaar. Nu is dat nog 22 jaar. Per die datum veranderen ook de bedragen van het wettelijk minimumloon. De bedragen gelden voor een volledige werkweek. Meestal is dat 36, 38 of 40 uur per week, afhankelijk van de sector.
Leeftijd | per maand | per week | per dag |
---|---|---|---|
21 jaar en ouder | € 1.635,60 | € 377,45 | € 75,49 |
20 jaar | € 1.308,50 | € 301,95 | € 60,39 |
19 jaar | € 981,35 | € 226,45 | € 45,29 |
18 jaar | € 817,80 | € 188,75 | € 37,75 |
17 jaar | € 646,05 | € 149,10 | € 29,82 |
16 jaar | € 564,30 | € 130,20 | € 26,04 |
15 jaar | € 490,70 | € 113,25 | € 22,65 |
Rendabel maken van vermogen
Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt belast in box 1 van de inkomstenbelasting. Het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, wordt aangemerkt als een werkzaamheid. Van normaal vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel maken van onroerende zaken geschiedt door middel van arbeid van de eigenaar met als doel het behalen van een redelijkerwijs te verwachten voordeel dat hoger is dan het rendement bij normaal vermogensbeheer.
De dga van twee vennootschappen, die zich bezighielden met het aankopen, opknappen en verkopen van onroerende zaken, kocht in privé twee woningen. De dga liet die woningen verbouwen en verkocht ze daarna. De vraag was of de aankopen en verbouwingen waren gedaan met de intentie om de woningen met winst te verkopen. De Belastingdienst meende dat dit het geval was. De dga beschikte over kennis van het aankopen, verbouwen en verkopen van onroerende zaken. De verbouwingen werden uitgevoerd door de dga zelf of onder zijn leiding.
De rechtbank was van oordeel dat de dga de woningen heeft aangekocht met het oogmerk om deze na renovatie en verbetering te verkopen. Van belang vond de rechtbank het ontbreken van aanwijzingen voor verhuur of zelfbewoning van de woningen en het korte tijdsverloop tussen aan- en verkoop. Het met de transacties behaalde voordeel was belast in box 1.
Kamervragen belastingheffing van dga
In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over de mogelijke toepassing in Nederland van een Scandinavisch model voor het belasten van winst en inkomen van ondernemers. Het gaat om een duaal stelsel, waarbij kapitaal- en arbeidsinkomen apart worden belast. In de Scandinavische landen wordt een forfaitaire winst toegekend aan vermogen en wordt de overwinst belast als inkomen uit arbeid. Een van de vragen is of een dergelijk stelsel eenvoudiger en rechtvaardiger werkt dan de Nederlandse gebruikelijkloonregeling. Een andere vraag is hoe een forfaitair rendement op het vermogen in een onderneming vastgesteld zou kunnen worden.
De staatssecretaris merkt op dat het bij de samenloop van kapitaal- en arbeidsinkomen ingewikkeld is om het onderscheid daartussen te maken, omdat het onmogelijk is vast te stellen welk deel van het inkomen als rendement op het kapitaal tot stand komt en welk deel van het inkomen voortvloeit uit arbeidsprestaties. Daarom wordt in het Scandinavische model het kapitaalinkomen fictief vastgesteld en het overige inkomen tot het arbeidsinkomen gerekend. In het huidige Nederlandse belastingstelsel komt de samenloop van kapitaal- en arbeidsinkomen met name aan de orde bij de dga. De dga wordt betrokken in een vermogenswinstbelasting voor zijn aandelenbezit, maar moet ook een (al dan niet fictieve) arbeidsbeloning in aanmerking nemen door de werking van de gebruikelijkloonregeling. Het huidige Nederlandse belastingstelsel geeft dga’s een fiscale prikkel om hun gebruikelijk loon zo laag mogelijk vast te stellen. Daarnaast kunnen dga’s de belastingheffing in box 2 langdurig uitstellen. De vraag of wijzigingen in dat stelsel tot een verbetering kunnen leiden is onderwerp van onderzoek binnen het zogenaamde bouwstenentraject.
Dat bouwstenentraject houdt in dat de staatssecretaris in 2020 met concrete bouwstenen en voorstellen voor verbeteringen en vereenvoudigingen van het belastingstelsel komt. Daarbij zal volgens de staatssecretaris ook gekeken worden naar ingrijpende hervormingen van het belastingstelsel, met mogelijk gevolgen voor de huidige boxenstructuur.
Heretikettering auto van de zaak
Een ondernemer heeft de mogelijkheid om vermogensbestanddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt als ondernemings- of als privévermogen te kwalificeren. De keuze voor ondernemingsvermogen moet worden gemaakt in het jaar waarin het vermogensbestanddeel voor het eerst voor de onderneming wordt gebruikt. Deze keuze kan gewijzigd worden tot het moment waarop de aanslag van het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat. Daarna is herziening van de keuze alleen mogelijk op grond van bijzondere omstandigheden. Een ingrijpende functiewijziging van het vermogensbestanddeel kan een bijzondere omstandigheid zijn.
Een ondernemer claimde dat hij een in 2012 gekochte en als ondernemingsvermogen gekwalificeerde auto sinds eind december 2012 niet meer zakelijk gebruikte. Dat was een bijzondere omstandigheid die heretikettering van de auto mogelijk maakte. De ondernemer verkocht de auto in 2013. Door de heretikettering ontstond een boekverlies op de auto, dat aanvankelijk werd geaccepteerd maar later door navordering werd gecorrigeerd. De inspecteur bestreed het bestaan van een bijzondere omstandigheid die heretikettering rechtvaardigde. Volgens de inspecteur moest de ondernemer aantonen dat hij de auto niet meer zakelijk heeft gebruikt na december 2012.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden volstond het als de ondernemer aannemelijk zou maken dat sprake was van een bijzondere omstandigheid. Het hof achtte hem daar niet in geslaagd. De ondernemer had geen rittenadministratie bijgehouden en niet op verifieerbare wijze inzicht kunnen geven in het feitelijk gebruik van de auto. Mede van belang vond het hof dat de ondernemer zowel in eerdere als in latere jaren een auto tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. De auto is volgens het hof tot het moment van verkoop in 2013 tot het ondernemingsvermogen blijven behoren. De inspecteur heeft terecht het in 2012 in aanmerking genomen boekverlies gecorrigeerd. Ook de bijtelling voor privégebruik van de auto moest over de periode van december 2012 tot de verkoop worden toegepast.