Informanagement

Category Archives — Informanagement

Forfaits in het belastingstelsel

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van forfaitaire regelingen in het belastingstelsel. Forfaits worden gebruikt om de werkelijkheid op een eenvoudige en doelmatige wijze te benaderen. In het rapport van de Rekenkamer wordt vermeld wanneer de forfaits voor het laatst zijn bijgesteld en wat het budgettaire belang is. In zijn reactie op het rapport geeft de staatssecretaris van Financiën aan, dat in een aantal gevallen het budgettaire belang alleen weergeeft welke bedragen worden geïnd of gederfd, maar dat het werkelijke voordeel of nadeel voor de staat niet is vermeld.

Een belangrijke bevinding is dat forfaits niet periodiek worden geëvalueerd en geactualiseerd. De staatssecretaris vindt vooral het actualiseren van forfaits van belang. Evaluatie is niet altijd nodig of mogelijk. De staatssecretaris merkt op dat het niet hanteren van een forfait ook een beleidskeuze is, die in het licht van efficiëntie en effectiviteit ter discussie kan worden gesteld. Forfaitaire regelingen die als belastingverminderende fiscale regeling in de Miljoenennota terugkomen worden periodiek geëvalueerd. In voorkomende gevallen kunnen aanvullende evaluaties worden gedaan van bepaalde forfaits.

De staatssecretaris laat onderzoeken welke forfaits voor actualisatie in aanmerking komen. In het eerste kwartaal van 2020 zal hij de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | AFP/2019-0000086669 | 11-07-2019

Commissaris geen btw-ondernemer

Tot 1 januari 2013 werd een lid van een Raad van Commissarissen voor heffing van omzetbelasting niet aangemerkt als belastingplichtige. Het besluit waarin dat was geregeld is per die datum ingetrokken. Sinds 1 januari 2013 geldt dat een lid van een Raad van Commissarissen, die voor zijn werkzaamheden een vergoeding ontvangt, als btw-ondernemer wordt aangemerkt.

Hof Den Bosch heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of een commissaris als ondernemer voor de omzetbelasting moet worden aangemerkt. De vraag spitst zich toe op het zelfstandig uitoefenen van de activiteit. Het hof ziet enerzijds elementen die wijzen op een vorm van ondergeschiktheid en anderzijds elementen die wijzen op zelfstandigheid. De commissaris was niet werkzaam in dienstbetrekking maar op basis van een overeenkomst van opdracht.

Het Hof van Justitie EU merkt op dat er geen hiërarchische ondergeschiktheid van een lid van de raad van commissarissen is ten opzichte van het bestuursorgaan of van de Raad van Commissarissen. Bepalend vindt het Hof van Justitie EU dat een lid van de raad van commissarissen niet in eigen naam, voor eigen rekening of onder eigen verantwoordelijkheid werkt. Daar komt bij dat een commissaris in de voorgelegde casus geen enkel economisch bedrijfsrisico draagt. De vaste vergoeding van een commissaris was niet afhankelijk van deelname aan vergaderingen of van de feitelijk gewerkte uren. De commissaris oefende daarom niet zelfstandig een economische activiteit uit en is dus geen ondernemer.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLI:EU:C:2019:490, C 420/18 | 11-07-2019

Transitievergoeding onder Wet arbeidsmarkt in balans

De Wet arbeidsmarkt in balans bevat onder meer een aanpassing van de regeling van de transitievergoeding. De wet is op 19 juni 2019 in het Staatsblad gepubliceerd en treedt naar verwachting per 1 januari 2020 in werking.

Huidige regeling

Volgens de huidige regeling heeft een werknemer recht op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en wordt beëindigd of niet voortgezet op initiatief van de werkgever. De werknemer heeft in beginsel geen recht op een transitievergoeding bij beëindiging op zijn initiatief, tenzij de opzegging, niet voortzetting of ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst. Over de eerste 120 maanden (10 jaar) bedraagt de vergoeding 1/6 maandsalaris voor iedere periode van zes maanden. Voor zover de arbeidsovereenkomst langer heeft geduurd dan 120 maanden bedraagt de transitievergoeding 1/4 maandsalaris voor iedere periode van zes maanden.

Voorbeeld

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na acht jaar. Dat zijn 16 perioden van zes maanden. De totale duur van de arbeidsovereenkomst is korter dan 120 maanden. De transitievergoeding bedraagt dan 16 maal 1/6 maandsalaris is 2,67 maandsalarissen. Bij een maandsalaris van € 3.000 komt de transitievergoeding dan uit op een bedrag van € 8.000.

Stel dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na twaalf in plaats van na acht jaar. De transitievergoeding bedraagt dan 20 maal 1/6 maandsalaris plus 4 maal 1/4 maandsalaris. Dat is in totaal 4,34 maandsalarissen. De transitievergoeding komt dan uit op een bedrag van € 13.000.

Nieuwe regeling

De eis dat de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden moet hebben geduurd voor het recht op een transitievergoeding vervalt. Dat betekent dat een werknemer vanaf de dag van indiensttreding recht heeft op een transitievergoeding bij ontslag op initiatief van de werkgever.

Ook de wijze van berekening van de vergoeding verandert. De berekening vindt niet langer plaats per periode van zes maanden. In plaats daarvan bedraagt de transitievergoeding voor elk kalenderjaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd 1/3 maandsalaris en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een kalenderjaar heeft geduurd. De verhoging van de transitievergoeding voor dienstverbanden langer dan 120 maanden vervalt. Over de hele duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt de transitievergoeding dus 1/3 maandsalaris per dienstjaar.

Voorbeeld

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na zeven jaar en drie maanden. De transitievergoeding bedraagt dan 7,25 maal 1/3 maandsalaris is 2,41 maandsalarissen. Bij een maandsalaris van € 3.000 komt de transitievergoeding dan uit op een bedrag van € 7.230.

Overgangsrecht

De huidige regeling kent een tijdelijke regeling voor oudere werknemers en een overbruggingsregeling. Deze regelingen vervallen per 1 januari 2020. Bij wijze van overgangsrecht zijn deze regelingen nog van toepassing als:

  1. de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is opgezegd;
  2. de werknemer voor 1 januari 2020 schriftelijke heeft ingestemd met een beëindigingsvoorstel;
  3. de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV en het verzoek om toestemming is gedaan voor 1 januari 2020; of
  4. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is ingediend.

De tijdelijke regeling voor oudere werknemers geldt voor werknemers die bij het einde van de arbeidsovereenkomst 50 jaar of ouder zijn. Heeft de arbeidsovereenkomst ten minste 120 maanden geduurd, dan hebben deze werknemers recht op ½ maandsalaris voor elke periode van zes maanden dat de dienstbetrekking na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar heeft geduurd. Deze tijdelijke regeling geldt voor werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst hebben.

De overbruggingsregeling houdt in dat onder voorwaarden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst de maanden voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet wegens een slechte financiële situatie van de werkgever. Ook deze regeling geldt voor werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst hebben.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 11-07-2019

NHG en flexibel inkomen

De Nationale Hypotheekgarantie (NHG) is een vangnet voor het geval de woningeigenaar zijn hypotheek niet meer kan betalen. Een hypotheek met NHG voldoet aan de normen voor verantwoord lenen van het Nibud. Om voor de NHG in aanmerking te komen mag de koopsom van de woning niet meer bedragen dan € 290.000.

Om het voor starters met een flexibel inkomen makkelijker te maken een hypotheek met NHG af te sluiten start de uitvoerder van de NHG dit najaar een experiment met een aantal kredietverstrekkers. Binnen dat experiment zal gebruik worden gemaakt van de zogeheten Arbeidsmarktscan. Deze scan geeft zicht op de carrièreperspectieven en de verwachte bestendigheid van het inkomen. De Arbeidsmarktscan is beschikbaar voor alle flexwerkers. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schrijft dat in een brief aan de Tweede Kamer. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er voor alle mensen met een flexibel inkomen een nieuwe maatstaf komt waarvan ook zzp’ers en freelancers profiteren.

Voor senioren is het gemakkelijker geworden om te verhuizen naar een goedkopere koopwoning. In het verleden voldeden zij voor een nieuwe hypotheek vaak niet aan de inkomensnormen. Na verduidelijkingen door toezichthouder AFM en aanpassing van de NHG-voorwaarden toetsen hypotheekverstrekkers nu in de meeste gevallen op de daadwerkelijke lasten. Daarmee komt de gewenste hypotheek in veel gevallen wel binnen bereik.

Bron: Overig | publicatie | 2019-0000315845 | 04-07-2019

Werken als zelfstandige

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang bij de uitwerking van maatregelen over werken als zelfstandige (zzp’er). De groep zzp’ers is zeer divers. Volgens de minister is duidelijke wetgeving nodig om onbedoelde concurrentie tussen werknemers en zelfstandigen te voorkomen. Zzp’ers hebben fiscale voordelen ten opzichte van werknemers en opdrachtgevers hoeven voor zzp’ers geen werkgeverspremies te betalen. Ook hoeven opdrachtgevers zzp’ers niet door te betalen bij ziekte. Door deze kostenvoordelen is het voor opdrachtgevers en voor zzp’ers aantrekkelijk om gebruik te maken van deze contractvorm.

Aanvankelijk wilde het kabinet zzp’ers die langdurig werken voor een laag tarief als werknemer aanmerken. Op grond van Europese regelgeving is dat niet mogelijk. Daarom komt er een minimumtarief van € 16 per uur. De minister realiseert zich dat aan een minimumtarief risico’s kleven. De invoering daarvan kan leiden tot minder opdrachten en tot verlaging van tarieven voor zzp’ers die nu meer verdienen. Het kabinet zal een onderzoek naar arbeidsmarkteffecten uitvoeren.

Voor zzp’ers met een hoog uurtarief komt er een zelfstandigenverklaring. Deze verklaring geeft vooraf zekerheid over loonheffing en werknemersverzekeringen en over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioenverplichtingen en cao-bepalingen. Voor het gebruik van de zelfstandigenverklaring gelden de volgende voorwaarden:

  1. In de overeenkomst van opdracht vermelden partijen dat zij de bedoeling hebben geen arbeidsovereenkomst te sluiten.
  2. De arbeidsbeloning bedraagt minimaal € 75 per uur.
  3. De overeenkomst wordt aangegaan voor maximaal een jaar.
  4. De opdrachtgever en de opdrachtnemer ondertekenen beiden de zelfstandigenverklaring.
  5. De opdrachtnemer dient bij de Kamer van Koophandel ingeschreven te staan.

Mochten de werkzaamheden langer duren dan een jaar, dan geldt de zelfstandigenverklaring niet meer na dat jaar. Als na afronding van een opdracht minimaal 6 maanden geen werkzaamheden zijn verricht voor een opdrachtgever, start bij aanvang van de werkzaamheden een nieuwe termijn van een jaar.

Voor alle opdrachtgevers komt er de opdrachtgeversverklaring om zekerheid vooraf te krijgen. Er wordt onderzocht of dat via een webmodule kan.

Op korte termijn zal de minister conceptwetgeving publiceren in de vorm van een internetconsultatie. Wanneer de (concept-)teksten gereed zijn, zal zoals gebruikelijk op basis van de uitvoeringstoetsen de uitvoerbaarheid worden bepaald.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000089400 | 04-07-2019

Wetsvoorstel temporisering verhoging AOW-leeftijd aangenomen

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel temporisering verhoging AOW-leeftijd aangenomen. Deze wet regelt dat de AOW-leeftijd de komende jaren minder snel zal stijgen dan aanvankelijk de bedoeling was. In 2024 komt de AOW-leeftijd door deze wet uit op 67 jaar. Met ingang van 2025 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. De manier waarop dat gebeurt is niet in deze wet opgenomen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 35.223 | 04-07-2019

Liquidatieverliesverrekening

Door de werking van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting zijn winsten van een dochtermaatschappij niet ook bij de moedermaatschappij belast. Verliezen van de dochtermaatschappij zijn niet verrekenbaar bij de moedermaatschappij. De liquidatieverliesregeling vormt een inbreuk op de deelnemingsvrijstelling. De bij ontbinding van een dochtermaatschappij resterende, niet verrekende verliezen kunnen bij de moedermaatschappij worden verrekend. Een liquidatieverlies wordt niet eerder in aanmerking genomen dan wanneer de vereffening van de dochteronderneming is voltooid. Om voor verrekening van een liquidatieverlies in aanmerking te komen moet de dochter haar onderneming geheel hebben gestaakt of hebben overgedragen aan een ander dan de moedermaatschappij of daarmee verbonden lichaam. Deze voorwaarde staat bekend als de niet-voortzettingseis. Deze eis heeft volgens de wetsgeschiedenis het karakter van een antimisbruikregel. De wetgever heeft daarmee willen voorkomen dat een concern naar believen de verliesverrekeningsmogelijkheden bij een dochtervennootschap kan verruilen voor een liquidatieverlies bij de moedervennootschap.

Omdat de aftrek van een liquidatieverlies niet eerder is toegestaan dan na verbreking van de band met de onderneming van de ontbonden dochtervennootschap, is dat het moment waarop moet worden beoordeeld of aan de niet-voortzettingseis is voldaan. In het geval van voortzetting van de onderneming binnen het concern is de aftrek van het liquidatieverlies overigens niet uitgesloten, maar wordt deze uitgesteld tot het moment waarop de gehele onderneming is gestaakt of door een derde wordt voortgezet.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2019886, 17/04077 | 27-06-2019

Start consultatie vervanging fiscale eenheid vennootschapsbelasting

De huidige regeling van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting staat op de nominatie om te worden vervangen door een andere groepsregeling. Aanleiding daartoe is jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Deze jurisprudentie heeft al tot meerdere aanpassingen geleid. De staatssecretaris van Financiën heeft een eerste ronde internetconsultatie geopend over de vormgeving van de nieuwe groepsregeling. In deze eerste rond gaat het om een document met vier mogelijke richtingen voor de vervanging van de huidige regeling. Het gaat om de volgende mogelijkheden:

  1. continueren van het huidige regime, waar nodig uitgebreid met nieuwe reparatiemaatregelen;
  2. het afschaffen van de regeling van de fiscale eenheid;
  3. de introductie van een verlies- of winstoverdrachtregeling;
  4. een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling.

In de fiscale eenheid wordt een groep, bestaande uit een moedermaatschappij en één of meer dochtermaatschappijen, belast alsof er één belastingplichtige is. In de consultatie worden vier mogelijke oplossingsrichtingen geschetst. Geïnteresseerden kunnen tot en met 29 juli reageren op de consultatie. De staatssecretaris wil in het najaar van 2019 een schets van de beoogde groepsregeling naar de Tweede Kamer sturen. Het is de bedoeling om in 2020 een wetsvoorstel voor internetconsultatie te kunnen aanbieden.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 27-06-2019

Kosten verbouwing woning dga niet zakelijk

Een bv nam de kosten van verbouwing van het woonhuis van haar dga voor haar rekening. Volgens de bv had de verbouwing een zakelijk karakter, omdat de woning als kantoorpand gebruikt zou worden. Volgens de Belastingdienst ging het om de verbouwing van een gedateerd woonhuis tot een moderne, luxe villa. De rechtbank vond niet aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde werkzaamheden een zakelijk karakter hadden. De woning is destijds door de dga als woning aangekocht en een aantal jaren later weer als woning verkocht. Er was geen vergunning om het woonhuis als kantoorpand te gebruiken. Het bestemmingsplan stond de beoogde zakelijke verhuur van een deel van het pand niet toe. De werkzaamheden betroffen de plaatsing van een grote en luxe keuken, de verbouwing van de badkamer en een overkapping van het zwembad.

De bv heeft volgens de rechtbank de voorbelasting op de kosten van de verbouwing ten onrechte in aftrek gebracht. Ook heeft de bv ten onrechte de afschrijvingskosten van het verbouwde pand in mindering op de winst gebracht. De Belastingdienst heeft dat gecorrigeerd door het opleggen van navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20192598, AWB 18/3266, 18/3267 en 18/3268 | 27-06-2019

Herstel arbeidsovereenkomst

Volgens het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens bedrijfseconomische omstandigheden als het UWV de toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. De kantonrechter mag dit verzoek alleen inwilligen als aan de wettelijke voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en er geen opzegverboden gelden.

In verband met het wegvallen van een subsidie voor bepaalde activiteiten verzocht een stichting het UWV om toestemming om de arbeidsovereenkomst met een werkneemster op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. Hoewel het UWV de toestemming verleende, maakte de stichting daarvan geen gebruik. Nadat de werkneemster arbeidsongeschikt was geworden, vroeg de stichting opnieuw toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV weigerde de toestemming te verlenen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. De uitzondering op het opzegverbod bij volledige bedrijfsbeëindiging van de werkgever deed zich hier niet voor. De stichting verzocht vervolgens de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst. De werkneemster ging in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.

Hof Den Bosch stelde vast dat sprake was van een opzegverbod. De werkneemster was nog geen twee jaar arbeidsongeschikt en was dat al toen het verzoekschrift werd ingediend. Niet te verwachten was dat de werkneemster binnen vier weken na de beslissing van het UWV op het verzoek om toestemming hersteld zou zijn.

Omdat de stichting haar werkzaamheden niet beëindigde, was de uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing. Het hof was van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Volgens de wet kan het hof een door de kantonrechter uitgesproken ontbinding niet ongedaan maken. Wel kan het hof de werkgever veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Het hof kan ook zelf de arbeidsovereenkomst herstellen. In deze procedure besloot het hof tot het laatste.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20192048, 200.251.500/01 | 26-06-2019