Het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid voor belastingen houdt in dat ondernemers op verzoek automatisch drie maanden uitstel van betaling krijgen voor belastingschulden. Langer uitstel van betaling is mogelijk als de ondernemer aan bepaalde voorwaarden voldoet. Deze regeling is verlengd tot 1 juli 2021. Tot die datum kunnen ondernemers uitstel of verlenging van verleend uitstel aanvragen. Zowel het uitstel als de verlenging lopen op 1 juli af. Ondernemers, die na het automatisch verleende uitstel van drie maanden niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen maar niet om verlenging vragen, lopen zij het risico om uitgesloten te worden voor de betalingsregeling waarin zij hun schuld in 36 maanden kunnen aflossen. Voor ondernemers, die eerder dit jaar verlenging hebben gekregen, geldt het uitstel nu automatisch tot 1 juli 2021. De datum waarop ondernemers moeten starten met terugbetalen is verschoven van 1 juli naar 1 oktober 2021. De aflossing moet binnen 36 maanden gedaan worden.
Kredietfaciliteiten Coronacrisis
TOA Krediet
Voor ondernemers, die met gebruikmaking van de Wet homologatie onderhands akkoord hun bedrijf willen doorstarten, komt een nieuwe kredietfaciliteit, het TOA-krediet. Het betreft achtergesteld vermogen dat bijdraagt aan het buffervermogen voor het mkb. Qredits verzorgt de uitvoering van de regeling. Gemiddeld gaat het om bedragen tussen € 75.000 tot € 100.000. De looptijd van het krediet is middellang, de rente is lager dan marktconform.
Groeifaciliteit
De Groeifaciliteit ondersteunt bedrijven in de groeifase, in de overnamefase en ondernemingen die behoefte hebben aan balansversterking en versterking van het buffervermogen. Deze regeling wordt verlengd tot 1 juli 2023.
Starters
Ondernemers, die zijn gestart na 1 januari 2020, komen in aanmerking voor een nieuw Coronaoverbruggingskrediet via Qredits. Het gaat om leningen tot € 35.000 tegen 1,75% rente en met een looptijd van vier tot maximaal zes jaar. Ondernemers, die gestart zijn vóór 1 januari 2020, kunnen gebruik maken van de huidige Coronaoverbruggingskredieten met een maximumbedrag van € 25.000 en een looptijd van maximaal vijf jaar tegen 2% rente in het eerste jaar en daarna 5,75% rente. Dit krediet is vanaf het tweede kwartaal van 2021 beschikbaar.
Aanpassing NOW
De Noodmaatregeling Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) is een tegemoetkoming in de loonkosten van door de coronacrisis getroffen bedrijven. De vergoeding in de NOW is verhoogd van 80% naar 85% van de loonsom. Vanaf 15 februari kan de NOW worden aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2021. Zoals gebruikelijk betaalt het UWV de NOW uit in voorschotten, waarna te zijner tijd de definitieve vaststelling en afrekening volgt.
Urencriterium 2021
Ondernemers hebben recht op verschillende ondernemersfaciliteiten als zij voldoen aan het urencriterium. Dit betekent dat een ondernemer ten minste 1.225 uren en de helft van zijn arbeidstijd per kalenderjaar moet besteden aan zijn onderneming. Voor het jaar 2020 gold een versoepeling van het urencriterium. Deze versoepeling geldt ook voor het eerste halfjaar van 2021. Ondernemers worden in deze periode geacht ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. In het geval van ondernemers, die de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid claimen, gaat het om ten minste 16 uren per week.
Voor ondernemers, die seizoengebonden werkzaamheden verrichten, geldt dat zij in het eerste halfjaar geacht worden het aantal uren te hebben besteed dat zij in andere jaren besteedden aan hun onderneming. Aan de hand van de urenadministratie van 2019 kan een ondernemer beoordelen of hij in het eerste halfjaar van 2021 aan het urencriterium voldoet.
Coronamaatregelen omzetbelasting
In verband met de coronacrisis gelden in de omzetbelasting enkele afwijkende regelingen. De toepassing van het btw-nultarief op de levering van mondkapjes, COVID-19-vaccins en -testkits en op de uitleen van zorgpersoneel is verlengd tot 1 juli 2021. Het toepassen van het verlaagde btw-tarief op de sportlessen, die sportscholen online aanbieden, loopt door totdat de verplichte sluiting van sportscholen wordt opgeheven.
Coronamaatregelen loonheffingen
Gebruikelijk loon dga
Aanmerkelijkbelanghouders (dga’s), die arbeid verrichten voor hun bv, dienen ten minste belasting te betalen over het gebruikelijk loon. Voor het jaar 2020 is een afwijking van deze regeling toegestaan als de bv door de coronacrisis te maken heeft gekregen met een omzetdaling. Gezien de aanhoudende crisis is ook voor 2021 toegestaan dat dga’s van een lager gebruikelijk loon uitgaan. Ten opzichte van de maatregel voor 2020 is de maatregel voor 2021 op twee punten aangepast:
- De omzet over heel 2021 wordt vergeleken met de omzet over heel 2019.
- Het omzetverlies in 2021 moet ten minste 30% bedragen ten opzichte van de omzet 2019.
Reiskostenvergoeding, werkkostenregeling en thuiswerken
De goedkeuring op grond waarvan bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast vergoed kunnen worden, ook al worden de reiskosten door thuiswerken niet (volledig) gemaakt, is verlengd tot 1 april. Voorwaarde is dat de vaste vergoeding voor 13 maart 2020 door de werkgever is toegekend.
De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt voor de eerste € 400.000 van de loonsom ook in 2021 verhoogd van 1,7 naar 3%. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden voor aanvullende regelingen voor de onbelaste vergoeding van thuiswerkkosten.
Administratieve verplichtingen
Het uitstel van bepaalde administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen is verlengd tot en met 30 juni 2021.
Grensarbeiders
De afspraken Duitsland en België over de belastingheffing van grenswerkers en de vrijstelling van belasting voor een aantal Duitse netto-uitkeringen zijn verlengd tot en met 30 juni 2021.
Coronamaatregelen particulieren
Betaalpauze hypotheek
De goedkeuring betreffende het behoud van het recht op hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters die van hun hypotheekverstrekker een betaalpauze hebben gekregen, is verlengd tot en met 30 juni 2021.
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
De Tijdelijke Ondersteuning voor Noodzakelijke Kosten (TONK) is bedoeld voor huishoudens die door de huidige omstandigheden te maken hebben met een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen, en die daardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen voldoen en waarvoor andere regelingen niet of onvoldoende soelaas bieden. TONK gaat met terugwerkende kracht gelden van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. De regeling kent de volgende contouren:
- De focus ligt op woonkosten. Dat wil niet zeggen dat vergoeding voor andere noodzakelijke kosten niet mogelijk is.
- Bij aanvragen wordt gekeken of sprake is van onvoorziene en onvermijdelijke terugval in het inkomen en naar draagkracht. Vermogen, dat vast zit in de eigen woning en pensioenen wordt buiten beschouwing gelaten. Over een vrijstellingsgrens wordt nog gesproken.
- De middelen voor TONK worden in twee tranches via het gemeentefonds beschikbaar gesteld.
- De verwachting is dat vanaf 1 maart 2021 gemeenten hun TONK-loketten zullen openen.
Gemeenten kunnen vanwege hun eigen beleidsruimte afwijken van deze contouren.
Motie wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen
De Eerste Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie over het keuzerecht voor een bedrag ineens aangenomen. Het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen is een week eerder door de Eerste Kamer aangenomen. In de motie wordt de regering gevraagd om de invoering van het bedrag ineens uit te stellen tot 1 januari 2023 en om duidelijk te maken wat het keuzerecht inhoudt. Verder wordt de regering gevraagd om de regeling aan te passen als dat nodig mocht zijn om ongewenste effecten te voorkomen. Een voorbeeld van een aanpassing is het maken van een uitzondering voor het bedrag ineens op de huurtoeslag. Gedurende het uitstel kan worden gezocht naar een minder ingewikkelde uitvoering van de regeling.
Aanhorigheden bij woning
Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Het tarief voor de verkrijging van woningen en aanhorigheden die tot een woning behoren of gaan behoren bedroeg tot en met 2020 2%. Voor andere onroerende zaken dan woningen gold een tarief van 6%.
De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan de verkrijgers van een woonboerderij met bijgebouwen. Bij de levering van de woonboerderij was 2% overdrachtsbelasting betaald. Volgens de Belastingdienst was op de bijgebouwen en een deel van de grond het tarief van 6% van toepassing. De Belastingdienst beriep zich op de oorspronkelijke bedrijfsmatige aard van de bijgebouwen.
De rechtbank oordeelde dat de situatie ten tijde van de overdracht bepalend was voor de toepassing van het tarief. Voor de koop was de bestemming van de boerderij gewijzigd naar woondoeleinden. Dit had tot gevolg dat de bijgebouwen niet meer bedrijfsmatig konden en mochten worden gebruikt. Vervolgens stelde de rechtbank vast dat de bijgebouwen aanhorigheden bij de woning waren. De bijgebouwen en de woning vormden één logisch geheel, stonden op één erf en op korte afstand van de woning. De enkele grootte van de bijgebouwen staat er niet aan in de weg deze als aanhorigheden aan te merken. Het deel van de grond, dat in de naheffingsaanslag was betrokken, bestond uit grasland. Dat was niet in gebruik bij de woningeigenaren, maar bij een landbouwbedrijf. De rechtbank was daarom van oordeel dat het grasland niet kon worden aangemerkt als een aanhorigheid. De vrijstelling voor cultuurgrond in agrarisch gebruik was op het grasland van toepassing. Omdat de woningeigenaren geen bezwaar hadden gemaakt tegen de eigen aangifte overdrachtsbelasting kon de rechtbank niet vaststellen dat zij recht hadden op teruggaaf van de over de waarde van het grasland betaalde overdrachtsbelasting. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2002 dient de inspecteur ambtshalve een vermindering van de betaalde overdrachtsbelasting te verlenen.
Leaseauto was arbeidsvoorwaarde
Bij de beantwoording van de vraag of tussen een werkgever en een werknemer een arbeidsvoorwaarde is ontstaan, komt het aan op de betekenis die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en de betekenis die zij in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Van belang kunnen zijn de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie van partijen, de duur van de door de werkgever gevolgde gedragslijn en de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien.
Een procedure voor de kantonrechter had betrekking op de vraag of een leaseauto voor een werknemer een arbeidsvoorwaarde was. De werknemer had vanaf zijn indiensttreding in 2008 de beschikking over een leaseauto. De regeling van de werkgever maakte op dat moment onderscheid tussen functionele en arbeidsvoorwaardelijke leaseauto’s. De functie van de werknemer was door de werkgever als ambulant aangemerkt. Op grond daarvan kwam hij in aanmerking voor een functionele leaseauto. Per 1 november 2018 hanteerde de werkgever een nieuw mobiliteitsbeleid en werden geen arbeidsrechtelijke leaseauto’s meer toegekend. In dat kader heeft de werkgever opnieuw vastgesteld wat ambulante functies zijn. De functie van de werknemer werd niet langer als ambulant aangemerkt. Na het einde van zijn lopende leasecontract meende de werknemer in aanmerking te blijven komen voor een leaseauto.
Volgens de kantonrechter kwalificeerde de terbeschikkingstelling van een leaseauto als een arbeidsvoorwaarde. De werkgever onderbouwde zijn stelling, dat de functie van de werknemer aanvankelijk ambulant was, niet. De werknemer voerde aan dat hij slechts zelden klanten bezocht. De kantonrechter nam als vaststaand aan dat aan de werknemer een leaseauto ter beschikking is gesteld terwijl hij feitelijk nooit heeft voldaan aan de daarvoor in de leaseregeling gestelde eisen. De verstrekking van de leaseauto vormde een wezenlijk onderdeel van de voordelen die voor de werknemer uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiden, gezien het toestaan van privégebruik en het beschikken over een tankpas van de werkgever waarmee hij ook de kosten van brandstof voor het privégebruik van de leaseauto mocht betalen. De werknemer mocht er op vertrouwen dat hij gedurende de resterende tijd van de arbeidsovereenkomst recht zou hebben op een leaseauto. Voor zover niet al van aanvang af sprake is geweest van een arbeidsvoorwaarde, is dat door het tijdsverloop het geval geworden.
Zowel in de arbeidsovereenkomst als in de leaseregeling was een beding tot eenzijdige wijziging opgenomen. Wegens het ontbreken van voldoende zwaarwegende belangen mocht de werkgever zich niet op dat beding beroepen. Het streven van de werkgever naar minder en duurzamere reisbewegingen woog niet op tegen het financiële belang van de werknemer bij de terbeschikkingstelling van een leaseauto.