Informanagement 2019

Category Archives — Informanagement 2019

Belastingdienst corrigeert onzakelijke rente eigen woning

Een belastingplichtige financierde zijn woning met een lening van zijn ouders. De lening had een looptijd van 30 jaar. De rente bedroeg 9% per jaar voor een periode van 15 jaar. Voor de lening zijn geen zekerheden gesteld. Ten tijde van het afsluiten van de geldlening was een rente van 3% gebruikelijk voor een lening met zekerheidsstelling en een rentevaste periode van 15 jaar. Het ontbreken van zekerheid rechtvaardigt in het algemeen een hogere rente ter compensatie van het risico dat de geldverstrekker loopt.

De rechtbank was van oordeel dat het risico dat de belastingplichtige de geldlening niet zou kunnen terugbetalen niet groot was. Daardoor was er geen reden voor een aanmerkelijk hogere rente dan gebruikelijk. Volgens de rechtbank hebben de ouders de geldlening onder de overeengekomen voorwaarden verstrekt vanwege de familierelatie. De inspecteur heeft, rekening houdend met het ontbreken van zekerheid, de rente op 4,5% gesteld. De rechtbank vond dat een redelijk percentage.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20192213, BK-18/01013 | 29-08-2019

Subsidieregeling energiebesparing eigen huis weer opengesteld

De minister van Binnenlandse Zaken heeft de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) opnieuw opengesteld voor eigenaar-bewoners. De SEEH regelt een subsidie voor eigenaren-bewoners, verenigingen van eigenaren, wooncoöperaties en woonverenigingen, die minimaal twee grote isolerende maatregelen laten uitvoeren aan hun woning. In verband met het bereiken van het subsidieplafond is de SEEH in 2017 voor eigenaren-bewoners stopgezet. Vanaf 2 september 2019 kunnen eigenaren-bewoners weer subsidie aanvragen. Werkzaamheden, die verricht zijn vanaf 15 augustus 2019, komen in aanmerking voor subsidie. Het budget voor de regeling bedraagt € 84 miljoen voor de periode tot en met 2020. De subsidie kan door een eigenaar-bewoner worden aangevraagd nadat de maatregelen aan de woning zijn getroffen. De subsidie bedraagt ongeveer 20% van de kosten. Subsidiabele maatregelen zijn isolatie van dak, gevel, spouwmuur, ramen of vloer/bodem. Aanvullend kan subsidie worden aangevraagd voor kleinere maatregelen zoals waterzijdig inregelen, een energiedisplay of een maatwerkadvies voor energiebesparing.

Bron: Overig | besluit | Stcrt. 2019, nr. 43758 | 29-08-2019

Opbrengst kortstondige gedeeltelijke verhuur eigen woning niet belast

De Wet IB 2001 kent een regeling voor de eigen woning. In afwijking van andere vermogensbestanddelen valt de eigen woning niet in box 3 maar in box 1. De inkomsten uit de eigen woning worden forfaitair bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Wanneer de eigen woning tijdelijk wordt verhuurd aan anderen blijft het forfaitair bepaalde voordeel van kracht. Dit wordt vermeerderd met 70% van de verhuurinkomsten. Voor de verhuur van kamers in de eigen woning geldt de kamerverhuurvrijstelling. Deze regeling geldt echter niet voor verhuur voor korte termijn.

Iemand die zijn eigen woning in 2017 zowel volledig als in gedeelten tijdelijk verhuurde, meende dat de opbrengsten van de verhuur van een gedeelte van de woning niet in box 1 belast moesten worden. De rechtbank Noord-Holland deelt deze opvatting. Volgens de rechtbank blijft een tijdelijk verhuurd gedeelte van de eigen woning op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis deel uitmaken van de eigen woning. De gehele woning behoudt tijdens de verhuur van een gedeelte het karakter van hoofdverblijf. De eigenwoningregeling blijft op de gehele woning van kracht. Het tijdelijk verhuurde gedeelte van de eigen woning gaat door de verhuur niet naar box 3. Dat betekent dat de opbrengst van tijdelijke, gedeeltelijke verhuur van de eigen woning niet in box 3 belast wordt. 

De regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning is volgens de rechtbank niet van toepassing op de verhuur van een gedeelte van de eigen woning. De rechtbank wijst daarbij op de fiscale behandeling van een werkruimte in de eigen woning. De werkruimte blijft in beginsel onderdeel van de woning en wordt fiscaal niet zelfstandig behandeld. Volgens de rechtbank worden inkomsten uit de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning noch in box 1 noch in box 3 belast.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20196711, HAA 19/868 | 22-08-2019

Verkoop ondernemingsvermogen na stilleggen activiteiten

Verkoop van een investeringsgoed, dat voor de omzetbelasting als ondernemingsvermogen is aangemerkt, moet voor de omzetbelasting worden behandeld als een verkoop door een ondernemer. Dit is anders als het bedrijf is beëindigd en het investeringsgoed is overgebracht naar het privévermogen. De overbrenging naar het privévermogen is voor de omzetbelasting een belaste levering indien bij de aanschaf van het investeringsgoed recht op aftrek van voorbelasting is ontstaan. Het ondernemerschap voor de omzetbelasting eindigt als de laatste liquidatiehandeling is verricht.

Een snijbloemenkweker beëindigde in 2004 zijn activiteiten. Voor de inkomstenbelasting werd de onderneming niet gestaakt. De teelt van de snijbloemen vond plaats in kassen, die met de ondergrond tot het ondernemersvermogen behoorden. Vanaf 2005 verrichtte de snijbloemenkweker andere ondernemersactiviteiten. Na een bestemmingswijziging werden de kassen gesloopt en werd het perceel als bouwterrein verkocht. De vraag was of de levering van de grond in 2018 belast was met omzetbelasting. De snijbloemenkweker meende dat door de feitelijke beëindiging van de snijbloemenonderneming de grond naar zijn privévermogen was overgegaan. De latere levering van de grond had hij niet in de hoedanigheid van btw-ondernemer verricht. De rechtbank accepteerde dat betoog niet. De overbrenging van de grond naar het privévermogen bleek nergens uit en was ook nooit als een belaste levering aangegeven. Ook na de beëindiging van de snijbloemenkwekerij bleef de grond met de kassen als ondernemingsvermogen op de balans staan. Voor de omzetbelasting was nog steeds sprake van ondernemingsvermogen.

Voor het btw-ondernemerschap is niet relevant dat de aard van de onderneming is gewijzigd. De levering van de bouwgrond in 2018 was onderdeel van de liquidatie van de btw-onderneming. Er is terecht omzetbelasting over de levering berekend.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20193588, AWB 18/5387 | 22-08-2019

Billijke vergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid?

Bij de Hoge Raad is een procedure aanhangig van een werkneemster, die is ontslagen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De AG bij de Hoge Raad concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De casus is als volgt. De werkgever heeft de dienstbetrekking met de werkneemster opgezegd met toestemming van het UWV en met inachtneming van de geldende opzegtermijn. Bij het einde van het dienstverband heeft de werkgever een transitievergoeding betaald. De werkneemster verzoekt om een billijke vergoeding omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Volgens de werkneemster bestaat dat ernstig verwijtbare handelen uit tekortkomingen van de werkgever in het re-integratieproces.

Het Burgerlijk Wetboek biedt de rechter de mogelijkheid om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen in die situatie.

Ernstig verwijtbaar handelen wordt niet snel aangenomen. Onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werkgever leveren nog geen ernstig verwijtbaar handelen op, ook niet als het UWV om die reden een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens een arrest van de Hoge Raad moet de rechter het criterium ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever met terughoudendheid toepassen. Dit betekent dat de werkgever alleen in uitzonderlijke gevallen een billijke vergoeding verschuldigd is.

Naar de mening van de AG heeft het hof terecht geoordeeld dat de hoge drempel voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever niet is overschreden door de tekortkomingen van de werkgever bij de re-integratie.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2019772, 18/03950 | 15-08-2019

Auto met transportschade is nieuw voor bpm

Bij de registratie in Nederland van een personenauto of motorfiets moet belasting van personenauto’s en motorfietsen (bpm) worden betaald. Dat geldt ook voor de registratie van een uit het buitenland afkomstig gebruikt voertuig. De bpm voor een gebruikt voertuig is lager dan voor een nieuw voertuig. De kwalificatie als nieuw of gebruikt is daarom belangrijk. Een nieuwe personenauto voor de bpm is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een auto die niet of nauwelijks is gebruikt.

Een auto zonder gebruikssporen maar met transportschade is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden een nieuwe auto. Transportschade is geen gevolg van gebruik en daarom niet van belang voor de kwalificatie van de auto als nieuw of gebruikt. De auto met transportschade had bij registratie slechts 20 kilometer gereden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was de auto na vervaardiging nauwelijks gebruikt. Afschrijving op de bpm in verband met gebruik was niet aan de orde.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20195721, 18/00281 | 15-08-2019

Parkeerbelasting verschuldigd bij stilstaan om te bellen

De Gemeentewet staat toe dat gemeenten parkeerbelasting heffen. Het begrip parkeren houdt in het gedurende een aaneengesloten periode laten staan van een voertuig voor een ander doel dan het onmiddellijk in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken.

Volgens Hof Amsterdam betekent dit dat het stilzetten van een auto om een telefoongesprek te voeren op een parkeerplaats onder het begrip parkeren valt. Dat geldt ook als dat telefoongesprek en dus het stil staan van de auto slechts korte tijd heeft geduurd. Het hof begrijpt dat de automobilist, aan wie vanwege het voeren van een telefoongesprek een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd, dit onredelijk vindt. De vraag of het onredelijk is parkeerbelasting te heffen in deze situatie staat niet aan de belastingrechter ter beoordeling.

Bron: Hof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20192491, 18/00245 | 15-08-2019

Beperking duur alimentatie

De Eerste Kamer heeft onlangs een wetsvoorstel aangenomen dat de duur van de partneralimentatie beperkt tot de helft van de duur van het huwelijk. Er geldt een maximumduur van vijf jaar. Op deze duur zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft langdurige huwelijken. De tweede uitzondering betreft huwelijken met jonge kinderen.

Bij huwelijken, die langer dan 15 jaar hebben geduurd, geldt een maximale duur van de partneralimentatie van tien jaar als de alimentatiegerechtigde maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd. Deze regeling geldt gedurende zeven jaar ook voor alimentatiegerechtigden van 50 jaar en ouder, mits het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd.

Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar betrokken bij de echtscheiding dan bedraagt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar.

Bron: Overig Thu, 08 Aug 2019 05:00:00 +0100

Bedragen kinderopvangtoeslag 2020

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit gepubliceerd met geïndexeerde bedragen voor de kinderopvangtoeslag per 2020.

  • De maximum uurprijs voor dagopvang stijgt van € 8,02 naar € 8,17.
  • De maximum uurprijs voor buitenschoolse opvang stijgt van € 6,89 naar € 7,02.
  • De maximum uurprijs voor gastouderopvang gaat omhoog van € 6,15 naar € 6,27.

De kinderopvangtoeslag voor het eerste kind bedraagt voor ouders met de laagste inkomens 96%. Het bijdragepercentage voor het eerste kind daalt met het stijgen van het inkomen tot 33,33%. In 2020 gebeurt dat bij een toetsingsinkomen van € 126.832. In 2019 gebeurt dat bij een inkomen van € 123.920.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken Thu, 08 Aug 2019 05:00:00 +0100

Aanpassing BPM per 1 juli 2020

De BPM, de belasting van personenauto’s en motorfietsen, wordt geheven aan de hand van de CO2-uitstoot van het betreffende voertuig. Sinds 1 september 2018 moeten nieuwe auto’s in de Europese Unie worden getest met de WLTP-methode. Deze methode vervangt de verouderde NEDC-methode. Voor de berekening van de verschuldigde BPM wordt echter nog steeds uitgegaan van de CO2-uitstoot volgens de NEDC-methode. Uit onderzoek is gebleken dat de CO2-uitstoot van personenauto’s volgens de WLTP-methode gemiddeld hoger is dan volgens de NEDC. Het kabinet heeft toegezegd dat de BPM-opbrengst niet zal stijgen als gevolg van de wijziging van testmethode. De veranderde testmethode maakt auto’s immers niet minder zuinig.

Vanaf 2021 mag de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s niet hoger zijn dan 95 gram per kilometer. Dat is een Europese norm, gebaseerd op de NEDC-methode. Daarom krijgen alle WLTP-geteste auto’s tot en met 2021 ook een CO2-uitstoot conform de NEDC. Dat kan een berekende waarde zijn of een testwaarde.

In de Wet Overige fiscale maatregelen 2017 is geregeld dat de NEDC CO2-uitstoot van WLTP- auto’s gebruikt kan worden voor de heffing van BPM. Dat is een tijdelijke oplossing totdat een op WLTP-testresultaten gebaseerde tarieftabel beschikbaar is. Uit onderzoek van TNO blijkt dat de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s hoger is dan verwacht. Dat zou leiden tot een stijging van de BPM. Het verschil in CO2-uitstoot kan worden verklaard doordat de nieuwe WLTP-auto’s gemiddeld zwaarder zijn en over meer motorvermogen beschikken dan hun NEDC-voorgangers.

Uit de onderzoeksresultaten van TNO maakt het kabinet op dat er voldoende inzicht is in de CO2-uitstoot van WLTP-auto’s om de tarieven van de BPM zodanig vast te stellen dat de gevolgen van de WLTP-omzetting voor de opbrengst van de BPM beperkt zijn. Omdat omzetting per 1 januari 2020 voor de autobranche te vroeg komt, kiest het kabinet ervoor om de nieuwe BPM-tarieftabel op te nemen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. De inwerkingtredingsdatum wordt 1 juli 2020. Dit betekent dat tot en met 30 juni 2020 de NEDC CO2-uitstoot de heffingsgrondslag blijft van de BPM.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019-0000110124 | 08-08-2019