Informanagement 2019

Category Archives — Informanagement 2019

Geen vermindering nageheven parkeerbelasting

In de Gemeentewet is bepaald dat een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan worden berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De tekst van deze bepaling houdt in dat een naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting, zoals Hof Arnhem-Leeuwarden onlangs in een procedure heeft geoordeeld.

Volgens de Hoge Raad is uit de totstandkomingsgeschiedenis van het betreffende artikel in de Gemeentewet af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze heeft om te bepalen dat forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven of dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur op het moment van de constatering dat zonder betaling is geparkeerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, omdat de gemeente in de gemeentelijke verordening heeft gekozen voor forfaitaire naheffing. De heffingsambtenaar heeft in dit geval terecht de naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur en hoeft het betaalde bedrag van € 1 niet te verrekenen met de naheffingsaanslag.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR201956, Nr. 18/03317 | 24-01-2019

Opzegging arbeidsovereenkomst door werkgever

Voor opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever is vereist dat er een redelijke grond is voor de opzegging en dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Het Burgerlijk Wetboek kent acht gronden voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Naar hun rangschikking in het betreffende wetsartikel worden deze gronden aangeduid met de letters a tot en met h. De h-grond wordt in de wet als volgt omschreven: andere omstandigheden dan onder a tot en met g genoemd, die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Een werknemer, wiens arbeidsovereenkomst op de h-grond was ontbonden, klaagde in cassatie dat het gerechtshof ten onrechte die grond aanwezig heeft geacht omdat de werkgever zijn verzoek had gebaseerd op feiten en omstandigheden die tot de a-grond behoren. Dat zou betekenen dat de werkgever aan het UWV toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst had moeten vragen in plaats van een verzoek tot ontbinding bij de kantonrechter in te dienen. De a-grond heeft betrekking op het vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfsbeëindiging of reorganisatie.

Volgens het gerechtshof is in deze casus voldaan aan de h-grond wanneer blijkt dat herplaatsing in een andere passende functie binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Het betrof een werknemer die steeds tijdelijk werd ingezet in banen in diverse landen binnen het concern van de werkgever. In een dergelijke situatie vallen de toets van de redelijke grond en die van de herplaatsing samen volgens het hof. De Hoge Raad is het daarmee eens. De h-grond is een algemeen geformuleerde restcategorie. Daardoor kan onder omstandigheden de andere grond zijn de enkele omstandigheid dat herplaatsing niet in de rede ligt. De werknemer had naar vijftien functies binnen het concern van de werkgever gesolliciteerd en een aangeboden passende functie geweigerd.

De in de wet opgenomen herplaatsingsverplichting is geen resultaatverplichting voor de werkgever, maar een inspanningsverplichting tot herplaatsing. Volgens de Hoge Raad gaat het om hetgeen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevraagd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR201964, 17/06025 | 24-01-2019

Schenking kort voor overlijden

Een schenking, die wordt gedaan binnen 180 dagen voor het overlijden van de schenker, wordt aangemerkt als een erfrechtelijke verkrijging. De achtergrond van de wetsbepaling is te voorkomen dat met het doen van schenkingen in het zicht van het overlijden belastingvoordelen worden behaald. De te betalen erfbelasting wordt verminderd met de betaalde schenkbelasting.

De vraag in een procedure was of die vermindering moet worden berekend in de verhouding van het geschonken bedrag tot de totale erfrechtelijke verkrijging of dat het werkelijk betaalde bedrag aan schenkbelasting in mindering komt. De rechtbank vond de door de inspecteur gehanteerde wijze van vermindering met een evenredig deel van de totale erfbelasting niet onjuist. In hoger beroep kwam Hof Arnhem-Leeuwarden tot een ander oordeel dan de rechtbank. Volgens het hof is de tekst van het wetsartikel duidelijk en niet voor twijfel vatbaar. Vermindering met het gehele bedrag aan schenkbelasting is ook niet in strijd met doel en strekking van de wetsbepaling. Desondanks kwam niet het gehele bedrag aan betaalde schenkbelasting in aanmerking. De erfgenaam had in het kalenderjaar voor het overlijden van de erflater twee schenkingen ontvangen, die voor de berekening van de schenkbelasting waren samengeteld. De eerste schenking was echter buiten de 180-dagentermijn gedaan. De belasting, die op deze schenking betrekking had, kwam niet voor verrekening in aanmerking.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL201921, nummer 18/00027 | 24-01-2019

Kamervragen aangifte omzetbelasting

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de aangifte omzetbelasting en de daarmee samenhangende termijnen en verplichtingen beantwoord. Het tijdvak waarover aangifte gedaan kan worden kan een maand, een kwartaal of een jaar zijn. Het tijdvak is normaliter een kwartaal. Het tijdvak kan een kalendermaand zijn als de inspecteur dat nodig acht als de belastingplichtige daarom heeft gevraagd. In bijzondere gevallen kan het tijdvak op een jaar worden gesteld. De aangifte omzetbelasting moet worden gedaan binnen een termijn van ten minste één maand na het einde van het tijdvak. De op de aangifte verschuldigde omzetbelasting moet binnen één maand na het einde van dat tijdvak aan de ontvanger zijn voldaan.

De inspecteur moet binnen een redelijke termijn van maximaal acht weken reageren op een verzoek om teruggaaf. Volgt de teruggaafbeschikking niet binnen acht weken dan betaalt de inspecteur belastingrente over de periode waarmee de termijn van acht weken is overschreden. Na de teruggaafbeschikking heeft de ontvanger zes weken de tijd om het terug te geven bedrag uit te betalen. Bij te late betaling wordt invorderingsrente vergoed. Normaal betaalt de Belastingdienst de teruggaaf binnen een week na de datum van de teruggaafbeschikking.

Aan een ondernemer die niet, niet geheel of te laat omzetbelasting heeft betaald, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Wordt een naheffingsaanslag opgelegd na afloop van het kalenderjaar waarop de belasting betrekking heeft, dan kan de Belastingdienst belastingrente in rekening brengen. Dat gebeurt niet als de naheffingsaanslag het gevolg is van een suppletieaangifte die is gedaan binnen drie maanden na het einde van het betreffende kalenderjaar.
Wegens het niet, niet geheel of te laat betalen van de verschuldigde omzetbelasting kan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 worden opgelegd. Bij opzet of grove schuld van de ondernemer kan aan hem een vergrijpboete worden opgelegd. Die kan oplopen tot 100% van het niet of te laat betaalde bedrag. De verzuim- of vergrijpboete wordt in principe gelijktijdig met de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag kan tot vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan worden opgelegd. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bevat beleidsregels voor het opleggen van de verzuim- of vergrijpboete.

Een ondernemer dient een suppletieaangifte in zodra hij heeft geconstateerd dat in de afgelopen vijf kalenderjaren een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald. Een fout van minder dan € 1.000 aan belasting mag in de eerstvolgende aangifte verwerkt worden. Een suppletieaangifte kan leiden tot een naheffingsaanslag omzetbelasting, die binnen veertien dagen na dagtekening van het aanslagbiljet betaald moet worden. Afhankelijk van het tijdstip van indiening wordt een negatieve suppletie behandeld als een bezwaarschrift of als een verzoek om ambtshalve teruggaaf.

Als de Belastingdienst een negatieve btw-aangifte selecteert voor controle, volgt een vragenbrief die de ondernemer binnen drie weken moet beantwoorden. Daarna neemt de Belastingdienst binnen zes weken een standpunt in en kan een vervolgactie worden ingezet, zoals een boekenonderzoek of nadere vragen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2018-0000214414 | 24-01-2019

Niet twee keer afschrijven op goodwill

Goodwill, die een ondernemer heeft gekocht, wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en vervolgens afgeschreven ten laste van de winst. Is de goodwill afgeschreven, dan kan deze niet nogmaals geactiveerd worden om voor de tweede keer daarop af te schrijven.

Een ondernemer had in het kader van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst recht op een ontbindingsvergoeding van € 45.000. Omdat hij cliënten van zijn oude werkgever overnam moest hij op grond van het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding ruim € 35.000 aan de werkgever betalen. De ondernemer verwerkte het saldo van € 10.000 als onderdeel van zijn winst uit onderneming in het jaar van betaling. De rechtbank oordeelde dat de ondernemer het bruto bedrag van de ontbindingsvergoeding als loon uit dienstbetrekking had moeten verantwoorden en het bedrag van € 35.000 had moeten activeren op zijn balans als goodwill. Door alleen het saldo als inkomen aan te geven heeft de ondernemer de goodwill in feite in één keer afgeschreven. De ondernemer wilde in een later jaar de goodwill alsnog activeren en afschrijven. Hij deed daarvoor een beroep op de zogenaamde foutenleer. De Belastingdienst stond dat niet toe.

Naar het oordeel van de rechtbank was dat terecht. Het is niet mogelijk om de goodwill met een beroep op de foutenleer in een later stadium nogmaals te activeren en vervolgens ten laste van de winst af te schrijven. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden in gelijke zin. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof zonder nadere motivering ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR201958, Nr. 17/04862 | 24-01-2019

Bedrijfsovernamefonds voor jonge boeren

In het regeerakkoord heeft het kabinet de komst van een bedrijfsovernamefonds voor jonge boeren aangekondigd. Dat fonds dient om de overname van het gezinsbedrijf en investeringen in innovatie te financieren. De minister van Landbouw heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van het bedrijfsovernamefonds uiteengezet.

Het fonds is niet bedoeld voor de financiering van de bedrijfsovername zelf, omdat daarvoor andere instrumenten bestaan zoals de Borgstellingsregeling Landbouw. De minister wil overnemende en startende agrarische ondernemers uitdagen om bij de bedrijfsovername te investeren in innovatieve en duurzame bedrijfsontwikkeling. De aanvullende investeringen moeten op basis van een reële begroting van het investerings- of bedrijfsplan bijdragen aan een of meer toetsingscriteria van de Landbouwvisie. De aankoop van extra grond en van dieren- en fosfaatrechten wordt uitgesloten van het fonds vanwege het prijsopdrijvende effect.

Het beschikbare budget bedraagt € 75 miljoen. De minister wil € 64 miljoen gebruiken voor een nieuwe Garantieregeling Vermogensversterkend Krediet (VVK) en € 11 miljoen voor het opzetten van een opleidings- en coachingstraject. De Garantieregeling VVK moet het voor financiers aantrekkelijker maken om achtergestelde leningen te verstrekken. Onderzocht wordt om de Garantieregeling VVK als een nieuwe regeling onder de bestaande Borgstelling MKB-Landbouwkredieten te brengen en uit te laten voeren door RVO.nl. Door gebruik te maken van een bestaande regeling kan de nieuwe regeling relatief snel en gemakkelijk operationeel worden.
Het opleidings- en coachingstraject is bedoeld om het agrarisch ondernemerschap te versterken. Er zal cursusmateriaal worden ontwikkeld om boeren inzicht te geven in wat er komt kijken bij de overname van een gezinsbedrijf. Het is de bedoeling dat de nieuwe regeling voor de zomer operationeel is.

Bron: Ministerie van Landbouw | publicatie | DGA-ELV / 18321765 | 17-01-2019

Herinvesteringsreserve benut voor herstel fundering pand

De belastingheffing die een ondernemer behaalt bij de verkoop van een bedrijfsmiddel kan worden uitgesteld door de vorming van een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve is de opvolger van de onder de Wet IB 1964 bestaande vervangingsreserve. De toepassingsmogelijkheden van de herinvesteringsreserve zijn ruimer. Zo geldt, anders dan bij de vervangingsreserve, niet als uitgangspunt de eis dat het nieuwe bedrijfsmiddel eenzelfde economische functie vervult als het verkochte bedrijfsmiddel. Die eis geldt alleen bij afboeking van de herinvesteringsreserve op een bedrijfsmiddel waarop niet of langer dan tien jaar wordt afgeschreven.

Hof Den Haag accepteerde de vorming van een herinvesteringsreserve voor de bij verkoop van een bedrijfspand behaalde boekwinst en de afboeking daarvan op de kosten van herstel van de fundering van het eerder gekochte vervangende bedrijfspand. De funderingswerkzaamheden waren zo ingrijpend dat het pand daardoor werd verbeterd. Op de kosten van verbetering kan een herinvesteringsreserve worden afgeboekt.
Wanneer de kosten van herstel of vernieuwing van een bedrijfsmiddel in verhouding tot de aanschaffingskosten aanzienlijk zijn, moeten deze kosten op grond van goed koopmansgebruik worden geactiveerd, voor zover de kosten niet zijn veroorzaakt door het gebruik van het bedrijfsmiddel na de aanschaf ervan door de ondernemer. Deze te activeren kosten gelden als een herinvestering, ook als de vernieuwing of het herstel plaatsvindt op een later tijdstip dan de aanschaf. Dat was al zo onder de regeling van de vervangingsreserve. Omdat het toepassingsgebied van de herinvesteringsreserve ruimer is, geldt dat ook voor de herinvesteringsreserve, aldus de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR201933, Nr. 17/03603 | 17-01-2019

Hogere bijtelling auto van voor 2017 geen discriminatie

Per 1 januari 2017 is de standaardbijtelling voor privégebruik van een auto van de zaak verlaagd van 25 naar 22% van de cataloguswaarde van de auto. Deze verlaging geldt alleen voor auto’s die op of na deze datum op kenteken zijn gezet. Voor auto’s die voor 1 januari 2017 op kenteken zijn gezet geldt op grond van het overgangsrecht de oude standaardbijtelling van 25%. Het verschil in bijtelling geldt ook als de fabrikant aan de auto niets heeft gewijzigd en een in 2017 of later op kenteken gezette auto gelijk is aan een voor 2017 op kenteken gezette auto van hetzelfde type. Door het overgangsrecht worden gelijke gevallen ongelijk behandeld.

Volgens de Hoge Raad houdt iedere wetswijziging in, dat onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen die zich hebben voorgedaan vóór en gevallen die zich hebben voorgedaan nà het tijdstip van wijziging. Dat onderscheid is in beginsel geen discriminatie, omdat anders de wetgever de mogelijkheid niet heeft om wetten in te voeren of te wijzigen. Ook als de wetgever een wetswijziging voorziet van overgangsrecht is de wijziging in beginsel geen discriminatie. Niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen is verboden. Dat geldt alleen voor die gevallen waarin een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. De Hoge Raad vindt in de totstandkomingsgeschiedenis voldoende rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191, Nr. 17/04934 | 17-01-2019

Uitdeling van winst bij verkoop pand aan dga

Een vermogensverschuiving van een bv naar de houder van een aanmerkelijk belang in de bv vormt een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als de bv daardoor verarmt en de onttrekking van vermogen plaatsvindt uit winst, winstreserves of binnen afzienbare tijd te behalen winst van de bv. Zowel de bv als de aanmerkelijkbelanghouder moet zich bewust zijn van de bevoordeling. Dit betekent dat een bv en haar dga onderling zakelijk moeten handelen. Is sprake van een bevoordeling, bijvoorbeeld omdat de bv zich een voordeel laat ontgaan ten bate van de dga in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, dan vormt dat voordeel inkomen uit aanmerkelijk belang voor de dga. Een voorbeeld van het zich laten ontgaan van een voordeel is de verkoop van een vermogensbestanddeel voor een te lage prijs.

Een bv verhuurde een woon/winkelpand. In verband met een voorgenomen verkoop aan de dga liet de bv het pand taxeren. De taxateur stelde de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik vast op een bedrag van € 2,6 miljoen. Voor dit bedrag werd het pand door de bv aan de dga verkocht. In de tussentijd was de huurovereenkomst voor het winkelgedeelte, met tussenkomst van de kantonrechter, beëindigd en was een nieuwe huurder gevonden. De oude huurprijs was € 86.000 per jaar. De nieuwe huurprijs kwam uit op € 200.000 per jaar. De nieuwe huurder betaalde een bedrag aan sleutelgeld van € 175.000. De nieuwe huurovereenkomst was tot stand gekomen voor de overdracht van het pand aan de dga, maar ging pas geruime tijd later in. De taxateur van de Belastingdienst berekende de waarde van het pand op € 3.450.000. De Belastingdienst merkte een bedrag van € 1.025.000 aan als voordeel uit aanmerkelijk belang van de dga. Dat bedrag bestond uit het verschil tussen getaxeerde waarde in verhuurde staat van het pand en de verkoopprijs, vermeerderd met het sleutelgeld van € 175.000.

De rechtbank schoof de taxatie die de bv had laten uitvoeren terzijde, gezien de ontwikkelingen in de periode na de datum van de taxatie en de datum van overdracht van het pand. De taxatie van de Belastingdienst accepteerde de rechtbank wel. De rechtbank vond aannemelijk dat de dga het voordeel van de te lage verkoopprijs had genoten in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en dat de dga en de bv zich daarvan bewust waren. Ten aanzien van het sleutelgeld stond vast dat de dga dit had ontvangen. De rechtbank beantwoordde de vraag of aannemelijk was dat de dga dit sleutelgeld in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van de bv had ontvangen bevestigend. Gezien de betrokkenheid van de dga bij de totstandkoming van de nieuwe huurovereenkomst vond de rechtbank aannemelijk dat de dga en de bv zich hiervan bewust waren.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO201811087, HAA 16/5927 | 17-01-2019

Tussentijds financieel inzicht geeft rust

Wij willen bij Hoornwijck Groep dat alle klanten weten hoe ze ervoor staan! Pas dan kun je goed in gesprek met de klant over zaken die er echt toe doen. Daarbij kun je denken aan de doelstellingen i.c.m. KPI’s maar ook zaken waar de ondernemer wakker van ligt.

De juiste (management) informatie verstrekken wij aan onze klanten met de software van Visionplanner.

 

Hoe we dat doen en waarom? Check de video hier

 

Bron: | VisionPlanner Mon, 14 Jan 2019 10:37:09 +0100