Maand: februari 2025

Betaalde rente voor ex niet aftrekbaar

Een man blijft na de scheiding in de voormalige echtelijke woning wonen en neemt de volledige hypotheeklasten op zich, inclusief het deel van zijn ex-partner. Bij de verkoop van de woning heeft de man recht op verrekening van de namens de ex-partner betaalde hypotheekrente. De man maakt geen gebruik van dit recht. In zijn aangifte trekt hij de betaalde hypotheekrente volledig af.

De inspecteur staat slechts 50% van de betaalde hypotheekrente als aftrekpost toe, omdat de man slechts voor de helft eigenaar is van de woning.

Het hof oordeelt dat de betaalde rente niet volledig op de man drukt. De man had immers de mogelijkheid om de helft van de betaalde rente op zijn ex-partner te verhalen bij verkoop van de woning. De omstandigheid dat de man, vrijwillig, heeft afgezien van deze mogelijkheid, maakt niet dat de afspraken uit het echtscheidingsconvenant geheel terzijde moeten worden geschoven. 
 

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2024:3157 | 08-10-2024

Schenking in 2024? Aangifte schenkbelasting voor 1 maart

Bij het ontvangen van een schenking is het meestal verplicht om aangifte te doen bij de Belastingdienst en schenkbelasting te betalen. Of aangifte nodig is, hangt af van de hoogte van het bedrag. Aangifte is in ieder geval nodig als de waarde van de schenking hoger is dan de vrijstelling. Ook als er door toepassing van een verhoogde vrijstelling geen schenkbelasting verschuldigd is, is het nodig om aangifte te doen.

De aangifte schenkbelasting over schenkingen in 2024 moet voor 1 maart 2025 bij de Belastingdienst zijn. Vanaf 1 maart 2025 is het mogelijk om aangifte schenkbelasting te doen over schenkingen in 2025.

Bron: Belastingdienst | persbericht | 29-01-2025

Geen onbeperkte verliesverrekening voor verlengd boekjaar 2012/2013

Per 1 januari 2022 zijn de temporiseringsmaatregel en de onbeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn ingevoerd. Naar aanleiding hiervan is de vraag opgekomen of voor een verlies uit het boekjaar dat aanvangt in 2012 en eindigt op 31 december 2013 een onbeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn geldt. 

De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb van de Belastingdienst concludeert dat de onbeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn alleen geldt voor verliezen uit boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013 en die ultimo 2021 nog voorwaarts verrekenbaar zijn. Aangezien het betreffende boekjaar in 2012 begint, valt het niet onder deze regeling. Daarmee is ook de temporiseringsmaatregel niet van toepassing. 

Dit betekent dat het verlies uit het boekjaar 2012/2013 niet onder de nieuwe regels valt en dus niet onbeperkt voorwaarts verrekend kan worden. De wetgever heeft duidelijk gemaakt dat de samenhang tussen de onbeperkte verliesverrekeningstermijn en de temporiseringsmaatregel essentieel is, en deze samenhang geldt niet voor boekjaren die voor 2013 zijn begonnen. 

Bron: Belastingdienst | besluit | KG:011:2025:3 | 05-02-2025

Geen zelfstandigenaftrek voor ondernemer, die ook werkt voor de bv van de partner

Een ondernemer heeft recht op de zelfstandigenaftrek als hij voldoet aan het urencriterium. Dat houdt in, dat de ondernemer in een kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming besteedt. De Belastingdienst heeft de zelfstandigenaftrek geweigerd aan een ondernemer, die ook werkzaamheden verrichtte voor de bv waarin zijn partner aandelen een aanmerkelijk belang had. De uren die de ondernemer besteedde aan de werkzaamheden voor de bv heeft de Belastingdienst niet meegeteld voor het urencriterium. De vraag is of de Belastingdienst deze uren terecht buiten beschouwing heeft gelaten.

Standpunt van de ondernemer

De ondernemer stelt dat hij wel aan het urencriterium voldoet als alle gewerkte uren worden meegeteld, inclusief de uren die hij voor de bv heeft gewerkt.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur stelt dat uren, die de ondernemer heeft gewerkt voor de bv waarin zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, niet meetellen voor de zelfstandigenaftrek. Deze uren zijn gewerkt in een (fictieve) dienstbetrekking. De vergoeding hiervoor is loon en geen winst uit onderneming. Zonder deze uren wordt niet voldaan aan het urencriterium.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de vergoeding voor de werkzaamheden voor de bv loon vormen. De arbeidsverhouding van iemand, die werkt voor een bv waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt aangemerkt als een dienstbetrekking. De vergoeding hiervoor is loon. Voor het urencriterium van de zelfstandigenaftrek tellen alleen de uren, die worden besteed aan de eigen onderneming. De ondernemer voldoet niet aan het urencriterium.

Conclusie

Ondernemers, die ook werken voor een bv waarin zijzelf of hun partner minimaal 5% van de aandelen hebben, moeten goed opletten. De wet merkt deze werkzaamheden namelijk automatisch aan als een dienstbetrekking, waardoor:

  • de vergoeding als loon wordt behandeld;
  • de gebruikelijkloonregeling van toepassing is;
  • de bv loonheffingen moet inhouden en afdragen;
  • de uren, die voor de bv worden gewerkt, niet meetellen voor de zelfstandigenaftrek.
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:41; BRE 23/869 tot en met 23/878 | 05-01-2025

Btw-vrijstelling voor thuistest

Een bv biedt testkits aan, waarmee afnemers zich kunnen laten testen op soa's. De bv werkt samen met een medisch diagnostisch centrum voor de laboratoriumanalyses van de afgenomen tests. De afnemers sturen de tests rechtstreeks naar het laboratorium voor analyse. Bij een positieve uitslag kan de consument kosteloos een (video)consult krijgen bij een samenwerkende huisarts en worden eventuele medicijnen thuisbezorgd via een samenwerkende apotheek. De vraag is of de prestaties van de bv belast zijn met btw.

Standpunt van de belastingplichtige

De bv betoogt dat haar dienstverlening als één geheel moet worden gezien: het testen op aanwezigheid van soa's. Volgens het bedrijf valt deze dienst onder de medische vrijstelling van de Wet Omzetbelasting 1968. Deze vrijstelling geldt voor diensten op het vlak van geneeskundige verzorging van de mens door beoefenaren van medische beroepen. Het feit dat de bv zelf geen BIG-geregistreerde artsen in dienst heeft, maar samenwerkt met gekwalificeerde medische professionals, zou niet mogen afdoen aan de toepassing van de vrijstelling. Subsidiair stelt de bv dat haar diensten vrijgesteld zijn op basis van artikel 11, eerste lid, onderdeel c van de Wet OB.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur ziet de activiteiten van de bv als verschillende losstaande prestaties, die elk apart beoordeeld moeten worden. Hij onderscheidt:

  1. de levering van testkits;
  2. het faciliteren van de laboratoriumanalyse; en
  3. het communiceren van de testuitslag.

De inspecteur stelt dat geen van de afzonderlijke prestaties kwalificeert voor een btw-vrijstelling. De medische vrijstelling is volgens hem niet van toepassing omdat de bv zelf geen medische handelingen verricht en geen BIG-geregistreerde professionals in dienst heeft.

Oordeel van de rechtbank

Het oordeel van de rechtbank omvat twee belangrijke elementen. Ten eerste oordeelt zij dat sprake is van één enkele economische prestatie. Vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument is het doel om te weten of men een soa heeft. Het laboratoriumonderzoek is daarbij het kenmerkende element. De testkit is slechts een middel om het monster aan te kunnen leveren en kan daarom niet als aparte levering worden gezien. Ook de communicatie van het testresultaat is onlosmakelijk verbonden met de hoofdprestatie: zonder uitslag zou de test immers zinloos zijn.
Ten tweede oordeelt de rechtbank dat deze prestatie valt onder de medische vrijstelling. De dienst heeft immers tot doel de gezondheid te beschermen door diagnose van ziekten. Het feit dat consumenten zelf het monster afnemen doet daar niet aan af. Bovendien wordt het laboratoriumonderzoek uitgevoerd door BIG-geregistreerde professionals. Dat de bv zelf geen medisch personeel in dienst heeft maar deze diensten inkoopt, staat volgens de rechtbank niet in de weg aan de toepassing van de vrijstelling.

Conclusie

Deze uitspraak kan relevant zijn voor ondernemers, die medische diensten aanbieden via een bedrijfsmodel, waarbij wordt samengewerkt met gekwalificeerde zorgverleners. De btw-behandeling van dergelijke diensten is complex en vraagt om een zorgvuldige analyse van de feiten en omstandigheden. 
 

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:RBDHA:2025:1165, SGR 24/51 | 02-02-2025

Mag de Belastingdienst aanmaningskosten in rekening brengen aan een buitenlands belastingplichtige?

Een Nederlands echtpaar, dat buiten Nederland woont en Nederlands belastingplichtig is, ontving in 2020 navorderingsaanslagen. Deze navorderingsaanslagen betroffen de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008-2012. Het echtpaar maakte bezwaar tegen deze aanslagen en verzocht om uitstel van betaling. De ontvanger deelde aan het echtpaar mee, dat het stellen van zekerheid een voorwaarde is voor het verlenen van uitstel van betaling. Het echtpaar heeft geen zekerheid gesteld. De ontvanger wees daarom het verzoek tot uitstel af. Vervolgens stuurde de ontvanger aanmaningen, waarbij hij kosten in rekening bracht. Het echtpaar maakte ook tegen deze aanmaningskosten bezwaar, maar de ontvanger wees dit af. De kernvraag luidt: mag de Belastingdienst aanmaningskosten in rekening brengen aan belastingplichtigen die in het buitenland wonen?

Standpunt van de belastingplichtigen

De belastingplichtigen stellen dat de Nederlandse wetgeving niet geldt voor personen buiten Nederland. Daarom heeft de ontvanger van de Belastingdienst volgens hen niet de bevoegdheid om aanmaningskosten in rekening te brengen. Daarnaast benadrukken zij dat het uitstel van betaling onterecht is geweigerd. Dit is volgens hen extra bezwaarlijk omdat de navorderingsaanslagen nog niet definitief vaststaan en er boetes zijn opgelegd. Zij baseren hun standpunt op het OESO-modelverdrag en de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.

Standpunt van de inspecteur

De ontvanger betoogt dat de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd, omdat de belastingplichtigen niet binnen de wettelijke termijn hebben betaald. Hij benadrukt dat de Nederlandse invorderingsregels voor alle belastingschulden gelden, ongeacht de woonplaats van de belastingplichtige. Uitstel wordt alleen verleend bij voldoende zekerheid, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie. Omdat deze zekerheid ontbrak, is het verzoek volgens de ontvanger terecht afgewezen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de aanmaningskosten rechtmatig in rekening zijn gebracht. De Invorderingswet geeft de ontvanger de algemene bevoegdheid om rijksbelastingen te innen. Deze bevoegdheid geldt ook voor buitenlands belastingplichtigen. De rechtbank benadrukt dat een aanmaning slechts een betalingsherinnering is en geen dwangmaatregel. Over het uitstel van betaling is het oordeel helder. Uitstel kan worden verleend, maar dat is geen verplichting. De Leidraad Invordering 2008 schrijft wel voor dat bij betwiste aanslagen meestal uitstel wordt verleend. De ontvanger mag om zekerheid vragen. Als deze niet wordt gesteld, mag het uitstel worden geweigerd. De rechtbank acht het vragen van zekerheden, zoals een bankgarantie, redelijk. Het maakt hierbij niet uit dat de belastingplichtigen in het buitenland wonen, dat de aanslagen nog niet definitief zijn en dat er boetes zijn opgelegd. Het beroep op internationale verdragen slaagt niet, omdat er geen belastingverdrag bestaat met het woonland van de belastingplichtigen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:185, BRE 24/1996 t/m 24/2000 en BRE 24/2002 t/m 24/2006 | 09-01-2025

Negatieve spaarrente is negatief inkomen box 3

Een man doet aangifte inkomstenbelasting. Hij geeft in box 3 een belastbaar inkomen aan van € 207. Omdat de rente op zijn spaarrekening negatief is, maakt hij bezwaar tegen de opgelegde aanslag. Bij de rechter voert hij aan dat zijn werkelijk rendement negatief is. De bank rekende een negatieve rente op het spaartegoed van de man.

De inspecteur is van mening dat gekeken moet worden naar alle waardeveranderingen. Volgens hem is het vermogen van de man toegenomen, waardoor geen sprake is van een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement. Daarnaast dient volgens de inspecteur bij de berekening van het werkelijk rendement geen rekening te worden gehouden met de betaalde rente omdat dat kosten zijn.

De rechtbank oordeelt dat de man bij de berekening van het werkelijk rendement terecht is uitgegaan van de ontvangen en betaalde rente op zijn spaarrekening. Uit het jaaroverzicht van de bank blijkt dat het gaat om betaalde rente, en niet om kosten voor bijvoorbeeld het hebben van een bankrekening. De door belanghebbende betaalde rente heeft betrekking op de rente die banken in rekening brachten bij spaarsaldo boven de € 100.000. Deze betaalde rente heeft daarmee een negatief resultaat op het vermogensbestanddeel tot gevolg, waarmee rekening moet worden gehouden.

Tevens oordeelt de rechtbank dat de vermogenstoename het gevolg is van sparen. Het vermogensbestanddeel (de spaarrekening) is niet in waarde veranderd. Er is een nieuw vermogensbestanddeel bij gekomen (het gespaarde saldo). Belanghebbende heeft met het overleggen van het jaaroverzicht aannemelijk gemaakt dat zijn werkelijk rendement negatief is, en daarmee lager dan het forfaitaire rendement is. Het beroep is dan ook gegrond.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2024:7682 | 04-11-2024

Belastingdienst controleert in 2025 extra op zakelijke kosten

De Belastingdienst gaat in 2025 extra aandacht besteden aan de beoordeling van zakelijke kosten, onder andere bij eenpersoons-bv’s. Dit komt voort uit waarnemingen waaruit blijkt dat kostenposten regelmatig verkeerd worden verwerkt en dat leidt tot correcties (navorderingen en naheffingen). 

Uit analyses van voorgaande jaren, zoals de jaarlijkse steekproef ondernemingen, blijkt dat veel correcties in de aangiften te maken hebben met privéuitgaven die onterecht worden opgevoerd als zakelijke kosten. Denk aan schilderwerk van een privéwoning of abonnementen om te sporten en streamingdiensten. Deze onjuiste aftrekposten komen zowel bij zelfstandige ondernemers als bij directeur-grootaandeelhouders (dga’s) van eenpersoons-bv’s veel voor. 

Bij deze laatste groep ziet de Belastingdienst opvallend vaak hoge fiscale correcties in de vennootschapsbelasting en verkapte winstuitdelingen in de inkomstenbelasting. Deze hebben vaak betrekking op opgevoerde onzakelijke kosten.

Bron: Belastingdienst | persbericht | 28-01-2025

Aanmanen mag pas na afwijzen verzoek kwijtschelding

Een man krijgt een aanslag lokale belastingen. Hij vraagt hiervoor kwijtschelding aan, maar stuurt het toegezonden aanvraagformulier niet terug. Vier weken na het verstrijken van de uiterste betaaldatum krijgt hij een aanmaning, inclusief aanmaningskosten. De man vindt dit niet terecht en gaat in beroep en later in hoger beroep.

Het hof oordeelt dat het verzoek tot kwijtschelding nog niet was afgewezen op het moment dat de aanmaning werd verstuurd. Het hof benadrukt dat het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat er geen aanmaning mag worden verstuurd voordat een kwijtscheldingsverzoek is afgewezen en deze afwijzing aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt. Het hof is daarom van oordeel dat de invorderingsambtenaar belanghebbende onterecht heeft aangemaand en de kostenbeschikking ten onrechte heeft vastgesteld.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2024:2381 | 02-12-2024

Herinvesteringsvoornemen aanwezig ondanks ontbreken van een concreet plan voor vervanging

Na verwijzing door de Hoge Raad dient Hof Den Bosch de vraag te beantwoorden of een bv een herinvesteringsreserve kan vormen voor boekwinsten, die zij in 2010 en 2011 heeft behaald bij de vervreemding van onroerende zaken. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest overwogen dat het voornemen tot herinvestering niet realiseerbaar hoeft te zijn in het jaar van vervreemding om een herinvesteringsreserve te kunnen vormen. Een herinvesteringsreserve kan niet worden gevormd of valt vrij in de winst als niet te verwachten is dat herinvestering binnen de wettelijke termijn zal kunnen plaatsvinden. Het is aan de inspecteur om dat te stellen en te bewijzen.

De Hoge Raad heeft verder opgemerkt dat voor de vorming van een herinvesteringsreserve een concreet plan voor een vervangende investering niet vereist is. Die eis geldt wel voor de toepassing van de ruilarresten. Er hoeft ook nog geen concreet plan voor de financiering van die investering te zijn.

Het hof is van oordeel dat de bv aannemelijk heeft gemaakt dat een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. In 2010 was er nog geen concreet plan van vervanging en financiering, maar in 2011 wel, gezien de concrete interesse in diverse panden, de taxatierapporten van die panden en de financieringsaanvragen. De bv heeft in de jaren 2010 en 2011 terecht een herinvesteringsreserve gevormd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242865, 22/01697 | 10-09-2024