Als dekking voor het rechtsherstel van box 3 wordt de belastingheffing in box 2 met ingang van 2024 verdeeld in twee schijven. Voor de eerste schijf van € 67.000 geldt dan een basistarief van 24,5%. Daarboven geldt een tarief van 31%. Dat moet aanmerkelijkbelanghouders stimuleren om de bv jaarlijks dividend uit te laten keren. Inkomen uit aanmerkelijk belang is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dat aan beide partners kan worden toegerekend. Dit houdt in dat voor partners het lage tarief geldt tot een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 134.000, mits zij ervoor kiezen het inkomen gelijk over hen te verdelen. De tariefgrens zal jaarlijks worden aangepast aan de inflatie.
Heffingskortingen
Arbeidskorting
Een belastingplichtige, die arbeidsinkomen geniet, heeft recht op de arbeidskorting. Dat is een heffingskorting die volgens een gecompliceerde berekening wordt vastgesteld. Afhankelijk van de hoogte van het arbeidsinkomen stijgt of daalt de arbeidskorting met een bepaald percentage. Voor 2023 zijn de bedragen aangepast. Het maximum bedraagt € 4.813 (2022: € 4.260) bij een arbeidsinkomen van € 37.626 (2022: € 36.649). Boven dat arbeidsinkomen daalt de arbeidskorting met 6,51% (2022: 5,86%) van het meerdere arbeidsinkomen.
IACK
De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting voor alleenstaande ouders en minstverdienende partners, die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren. Voorgesteld wordt om de IACK per 1 januari 2025 af te schaffen, behalve voor ouders met een of meer kinderen die vóór 1 januari 2025 zijn geboren. Dat betekent dat de IACK per 1 januari 2037 komt te vervallen, omdat dan alle kinderen, die zijn geboren vóór 1 januari 2025, de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt. Daardoor bestaat dan voor geen enkele ouder nog recht op de IACK.
Algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting (AHK) is een korting van maximaal € 3.070 (2022: € 2.888) voor iedere belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Voor belastingplichtigen met een inkomen in box 1 van meer dan € 22.660 (2022: € 21.317) wordt de korting verminderd met 6,095% (2022: 6,007%) van het meerdere. Bij een inkomen ter hoogte van het begin van de hoogste tariefschijf in box 1 van € 73.031 (2022: € 69.398) bedraagt de AHK nihil.
De afbouw van de AHK wordt met ingang van 2023 afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen. Dat is de som van de inkomens in box 1, box 2 en box 3, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen. Hiermee wordt bereikt dat inkomen uit vermogen (box 2 en box 3) in het afbouwtraject van de AHK onder omstandigheden zwaarder wordt belast.
30%-regeling
Voor bepaalde werknemers, die vanuit een ander land naar Nederland komen om hier te werken, geldt dat de extra kosten van het tijdelijk verblijven in Nederland onbelast mogen worden vergoed. Dat kan op declaratiebasis. Onder voorwaarden kan hiervoor de 30%-regeling worden toegepast. Deze regeling houdt in dat een werkgever maximaal 30% van de bruto beloning van de werknemer onbelast kan vergoeden. Uit een evaluatie blijkt dat de forfaitaire vergoeding boven een loon van € 100.000 minder goed aansluit bij de gemaakte kosten. Voorgesteld wordt om de 30%-regeling per 1 januari 2024 te beperken tot het bedrag van de Balkenende-norm. Dat is de maximale beloning volgens de Wet Normering Topinkomens. Het normbedrag in 2022 is € 216.000. Dat houdt in dat binnen de 30%-regeling maximaal € 64.800 (30% van € 216.000) onbelast kan worden vergoed.
Er komt een overgangsregeling voor ingekomen werknemers bij wie de 30%-regeling over het laatste loontijdvak van 2022 is toegepast. Voor deze groep geldt dat de aftopping van de 30%-regeling pas toepassing vindt vanaf 1 januari 2026.
Gebruikelijk loon
Doelmatigheidsmarge
Wie werkzaamheden verricht voor een bv, waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een arbeidsinkomen ontvangen volgens de gebruikelijkloonregeling. Bij het vaststellen van het gebruikelijk loon kan worden uitgegaan van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Het gebruikelijke loon bedraagt minimaal 75% van het loon in de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De marge van 25% is de doelmatigheidsmarge. Deze marge wordt afgeschaft. Het gebruikelijke loon van een belastingplichtige zal hierdoor in het algemeen hoger worden.
Innovatieve start-up
Voor innovatieve start-ups geldt een versoepeling van de gebruikelijkloonregeling. Het belastbare loon mag in die gevallen worden vastgesteld op het wettelijke minimumloon. Dat mag gedurende maximaal drie jaar. Daarna gelden de normale regels voor de bepaling van het gebruikelijke loon. Voorgesteld wordt deze regeling per 1 januari 2023 te laten vervallen.
Aanmerkelijkbelanghouders, die in 2022 al gebruik maken van deze regeling, kunnen dat voor de resterende duur blijven doen. Het overgangsrecht vervalt per 1 januari 2025.
Verruimingen werkkostenregeling
Verhoging vrije ruimte
De werkkostenregeling (WKR) wordt verruimd. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen onbelast aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom van alle werknemers voor zover deze niet hoger is dan € 400.000 plus 1,18% van het meerdere. De vrije ruimte over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt verhoogd tot 1,92%.
Verhoging onbelaste reiskostenvergoeding
Een werkgever kan in 2022 voor de kosten van vervoer een onbelaste vergoeding geven van maximaal € 0,19 per kilometer. Met ingang van 2023 gaat dit maximum omhoog naar € 0,21 per kilometer. Voor reizen per openbaar vervoer mag de werkgever de (hogere) werkelijke kosten onbelast vergoeden. De onbelaste reiskostenvergoeding is niet van toepassing als de werkgever aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking stelt. Per 1 januari 2024 zal het maximum verder worden verhoogd naar € 0,22 per kilometer.
De verhoging van het maximumbedrag per kilometer geldt ook voor de aftrekbaarheid van reiskosten van IB-ondernemers en resultaatgenieters, die gebruikmaken van een privé vervoermiddel. De verhoging geldt ook voor reiskosten ziekenbezoek in het kader van de aftrek van specifieke zorgkosten, voor de kilometervergoeding voor weekenduitgaven van gehandicapten en voor de giftenaftrek van een vrijwilliger, die afziet van reiskostenvergoeding.
Middelingsregeling vervalt
De middelingsregeling biedt een tegemoetkoming voor het progressienadeel dat kan ontstaan bij sterk wisselende inkomens in een reeks van jaren. De belasting over het inkomen uit werk en woning over drie aaneengesloten kalenderjaren wordt herrekend naar de belasting over een gemiddeld inkomen. Als de herrekende belasting meer dan € 545 lager is dan de geheven belasting wordt het meerdere teruggegeven. In het kader van een voorgenomen vereenvoudiging van het belastingstelsel wordt de middelingsregeling per 1 januari 2023 afgeschaft.
Op grond van overgangsrecht kan nog middeling plaatsvinden over de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024.
Oudedagsreserve en zelfstandigenaftrek
Oudedagsreserve
De oudedagsreserve is een methode van belastinguitstel voor ondernemers. Toevoeging aan de reserve vermindert de winst. Ten laste van de oudedagsreserve kan de ondernemer één of meer lijfrenten aankopen. De afname van de oudedagsreserve is belast, maar daar staat een aftrekbare lijfrentepremie tegenover. Per saldo wordt op dat moment niets belast. De lijfrente-uitkeringen worden te zijner tijd belast. Met ingang van 1 januari 2023 kan een bestaande oudedagsreserve niet verder worden opgebouwd. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde oudedagsreserve wordt op basis van de huidige regels afgewikkeld.
Zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek voor ondernemers wordt versneld afgebouwd. De zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs verlaagd van € 6.310 in 2022 naar € 900 in 2027. In 2023 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 5.030.
De startersaftrek van € 2.123 wordt niet gewijzigd. De fiscale ondernemersregelingen, waaronder de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, worden in 2023 geëvalueerd. Deze evaluatie kan aanleiding geven om de startersaftrek nader te bezien.
Redelijke termijn van behandeling na terugwijzing zaak
Bestuursrechtelijke procedures dienen binnen een redelijke termijn te worden behandeld. Wanneer de behandeling langer duurt, heeft de belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade. De redelijke termijn voor de behandeling in bezwaar en beroep bedraagt twee jaar. Voor de behandeling in hoger beroep geldt een redelijke termijn van twee jaar.
Als de bestuursrechter de zaak terugwijst naar de inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, start voor het vaststellen van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg niet een nieuwe behandelingsfase. Als uitgangspunt geldt dan dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase voor en na terugwijzing langer heeft geduurd dan twee jaren. De duur van de hervatte berechting in eerste aanleg vangt aan op de dag nadat de terugwijzingsuitspraak is gedaan.
Hof Den Bosch heeft in een procedure geoordeeld dat voor de bezwaar- en beroepsprocedure na terugwijzing door de Hoge Raad naar de inspecteur een redelijke termijn van één jaar geldt. Volgens het hof gold voor de fasen van bezwaar, beroep, hoger beroep, cassatie en de terugwijzingsprocedure een redelijke termijn van in totaal zeven jaar. Daarbij heeft het hof voor de bezwaar- en beroepsprocedure twee jaar in aanmerking genomen, voor de hogerberoepsprocedure twee jaar, voor de cassatieprocedure twee jaar en voor de bezwaar- en beroepsprocedure na terugwijzing door de Hoge Raad één jaar.
Dat oordeel getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting. Het totale tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase bedraagt volgens de Hoge Raad voor en na terugwijzing vijf jaar en elf maanden. Anders dan het hof oordeelde is de redelijke termijn voor berechting in de bezwaar- en beroepsfase met drie jaar en elf maanden overschreden. De Hoge Raad heeft de belanghebbende een schadevergoeding van in totaal € 4.000 toegekend.
Evaluatie Wet Normering Topinkomens aanleiding voor aanpassing van de wet
Sinds 2013 is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van kracht. Deze wet heeft als doel het tegengaan van bovenmatige salarissen en ontslagvergoedingen in de (semi)publieke sector. Bij een evaluatie van de WNT is geconcludeerd dat de wet zeer doeltreffend is. Bij minder dan één procent van de WNT-instellingen is een overtreding van de bezoldigingsmaxima geconstateerd in de onderzoeksperiode 2016-2018. Wel laat de openbaarmaking van bezoldigingen en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen te wensen over. De uitvoering van de WNT is weinig doelmatig door complexe en fijnmazige regels.
Naar aanleiding van de evaluatie kiest het kabinet voor een beperkte wijziging van de WNT. De voorgenomen wetswijziging ziet op vier kernbegrippen. Het gaat om het bezoldigingsbegrip, het begrip WNT-instelling, het begrip topfunctionaris en om toezicht en handhaving.
Het huidige bezoldigingsbegrip is ingewikkeld en lastig te controleren. Onderzocht wordt of het mogelijk is een limitatieve omschrijving van bezoldigingscomponenten in de WNT op te nemen. Niet altijd is duidelijk of een instelling onder de WNT valt. Er zijn meerdere opties om dit te verduidelijken.
In sommige gevallen is het moeilijk vast te stellen wie de topfunctionaris(sen) zijn. Dat hangt namelijk niet alleen af van formele organisatiestructuren, maar ook van materiële, feitelijke (mede)zeggenschap over de gehele rechtspersoon. Daarnaast is de normering voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking lastig uitvoerbaar. Vereenvoudiging van de wet- en regelgeving is wenselijk. Ter verbetering van toezicht en handhaving wordt gedacht aan een wettelijke grondslag voor het opvragen van het (controle)dossier van accountants.
De minister van BZK verwacht een conceptwetsvoorstel medio 2023 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Verlenging betalingsregeling coronabelastingschulden mogelijk
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over een versoepeling van de betalingsregeling voor (corona)belastingschulden. De Kamer heeft gevraagd om onder voorwaarden verlenging van de betalingsregeling van vijf naar zeven jaar mogelijk te maken. Verlenging is mogelijk voor bedrijven, die financieel gezond zijn maar tijdelijke aflossings- of liquiditeitsproblemen hebben. De volgende bedrijven komen niet in aanmerking voor verlenging van de betalingsregeling:
- Bedrijven die er financieel niet slecht voorstaan.
- Bedrijven met een hoge (corona)belastingschuld die voor corona niet of nauwelijks winst hebben gemaakt.
- Bedrijven met een openstaande (corona)belastingschuld die lager is dan € 10.000.
Voorwaarden verlenging betalingsregeling
Bedrijven dienen een verzoek om verlenging van de looptijd te onderbouwen, onder meer met een liquiditeitsprognose. Als de belastingschuld groter is dan € 50.000 dienen jaarstukken en een deskundigenverklaring bij het verzoek te worden gevoegd. In het verzoek moet de ondernemer aannemelijk maken dat de belastingschuld binnen de generieke betalingstermijn van vijf jaar niet kan worden afgelost maar wel binnen zeven jaar. Een verlengingsverzoek kan gedurende de gehele looptijd van de coronabetalingsregeling worden ingediend.
Flexibilisering betalingsregeling
Naast de mogelijkheid van verlenging van de betalingsregeling wordt het mogelijk om:
- de maandelijkse aflossingen per kalenderkwartaal te voldoen; en
- om eenmalig een betaalpauze van maximaal drie maanden in te lassen.
Voor beide mogelijkheden dient een gemotiveerd schriftelijk verzoek te worden gedaan, waaruit (tijdelijke) aflossingsproblemen blijken. Er geldt geen drempelbedrag. Het verzoek is vormvrij. Bij de toekenning van een verzoek voor een betaalpauze wordt de duur van de betalingsregeling niet verlengd. Dat betekent dat het maandbedrag van de resterende termijnen wordt verhoogd.
De aanpassing van de betalingsregeling (corona)belastingschuld wordt vastgelegd in het Besluit noodmaatregelen in verband met de coronacrisis. Het gewijzigde besluit wordt uiterlijk 30 september 2022 gepubliceerd in de Staatscourant.