De staatssecretaris van Financiën heeft de derde nota van wijziging op het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap naar de Tweede Kamer gestuurd. Zoals eerder aangegeven wordt het plafond voor leningen bij de eigen vennootschap verhoogd van € 500.000 naar € 700.000. Overschrijdt het totaal aan schulden aan de eigen vennootschap dit plafond, dan wordt het meerdere als fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang belast in box 2. Het genoemde maximumbedrag geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner samen.
Strafvervolging dga voor belastingverzuim bv
Volgens de Hoge Raad is strafrechtelijke vervolging van de bestuurder van een rechtspersoon voor een belastingverzuim mogelijk, ook al is voor dat verzuim eerder een boete opgelegd aan de rechtspersoon.
Wegens het niet doen van aangiften omzetbelasting werden verzuimboeten opgelegd aan een bv. Voor latere tijdvakken deed de bv steeds ten onrechte nihilaangiften. Het OM stelde strafvervolging in tegen de dga van de bv wegens het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet doen van de vereiste aangiften. Hof Den Bosch was van oordeel dat oplegging van de verzuimboetes aan de bv de strafrechtelijke vervolging van de dga verhindert.
Dat oordeel is volgens de Hoge Raad onjuist. Het wetboek van Strafvordering voorkomt dat een persoon na oplegging van een bestuurlijke boete voor hetzelfde feit nogmaals in rechte wordt betrokken, tenzij er nieuwe bezwaren zijn. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de dga als natuurlijk persoon wordt vervolgd als degene die opdracht heeft gegeven aan het door de bv begane feit waarvoor aan de bv verzuimboetes zijn opgelegd. De enkele omstandigheid, dat de dga bestuurder en enig aandeelhouder was van de bv, maakt beoordeling van ontvankelijkheid van het OM in vervolging niet anders. Volgens de Hoge Raad kan dat wel een rol spelen bij de straftoemeting.
De Hoge Raad merkt nog op dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de aard en ernst van de feiten die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van verzuimboetes en het aan de dga ten laste gelegde feit. Alleen al daarom kunnen deze feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit.
Geen terugwerkende kracht maatschapsovereenkomst
De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit onder voorwaarden goedgekeurd dat aan een overeenkomst tot oprichting van een personenvennootschap een terugwerkende kracht van maximaal negen maanden, maar niet verder dan tot 1 januari van het jaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen, wordt toegekend. Ook voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten wordt dan rekening gehouden met de terugwerkende kracht. De terugwerkende kracht mag echter niet gericht zijn op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.
Volgens vaste jurisprudentie is van een incidenteel fiscaal voordeel slechts sprake als een regimeovergang leidt tot afstel van belasting of als een regimewijziging zelf slechts incidenteel is en daardoor incidenteel fiscaal voordeel ontstaat. Van een incidenteel fiscaal voordeel is slechts sprake als bij de inbreng vaststaat dat de fiscale gevolgen ervan slechts voor één boekjaar gelden. Niet in geschil is dat dit fiscaal voordeel ook kan zien op andere belastingen dan de inkomstenbelasting, zoals de erfbelasting.
Volgens de rechtbank Gelderland was de toetreding tot een maatschap met terugwerkende kracht gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel. Kort voor zijn overlijden trad een voormalige ondernemer toe tot een maatschap, die was aangegaan tussen zijn erfgenaam en diens echtgenote. De toetreding tot de maatschap was bedoeld om de erfgenaam de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting toe te kunnen laten passen op het vermogen van de erflater. Dat bestond uit een vordering die de erflater had op de maatschap en de onroerende zaken die aan de maatschap werden verpacht. Dit vermogen behoorde tot de rendementsgrondslag van box 3. De in de overeenkomst opgenomen terugwerkende kracht moest de box-3-heffing bij de erflater in het jaar van toetreding voorkomen. In zijn aangifte was uitgegaan van de terugwerkende kracht. De Belastingdienst volgde aanvankelijk de ingediende aangifte, maar legde een navorderingsaanslag op ter correctie van de belasting in box 3 nadat de erfgenaam een verzoek om doorschuiving van het ondernemingsvermogen van de erflater had gedaan.
De rechtbank was van oordeel dat het aangaan van de maatschap met terugwerkende kracht vooral was gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel, bestaande uit de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting. Ook het voorkomen van de belastingheffing in box 3 in 2016 bij de erflater was een incidenteel fiscaal voordeel, aangezien dit voordeel van de terugwerkende kracht slechts voor één boekjaar kon gelden. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst de navorderingsaanslag terecht opgelegd.
Geen verplichting toezending stukken in bezwaarfase
De indiener van een bezwaarschrift wordt op zijn verzoek gehoord over zijn bezwaar. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
In een procedure over de WOZ-waarde van een woning was in geschil of de gemeentelijke heffingsambtenaar de KOUDV- (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen) en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten als onderdeel van de op zaak betrekking hebbende stukken al in de bezwaarfase aan de gemachtigde had moeten toezenden.
Volgens Hof Amsterdam heeft de wetgever bewust onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen van een bestuursorgaan in de bezwaarfase en in de beroepsfase. Alleen in de beroepsfase is het bestuursorgaan verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter toe te zenden. In de bezwaarfase geldt voor de op de zaak betrekking hebbende stukken dat de belanghebbende slechts een inzagerecht heeft. Wel kan een belanghebbende, die voorafgaand aan een hoorgesprek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in zijn dossier, tegen vergoeding afschriften verkrijgen van een of meer van de ter inzage gelegde stukken.
De heffingsambtenaar was niet verplicht om de door de belanghebbende gevraagde stukken aan hem toe te sturen.
Ook de Wet WOZ verplicht daar niet toe. Door in de bezwaarfase het taxatieverslag te verstrekken heeft de heffingsambtenaar voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge de Wet WOZ. Een belanghebbende, die van mening is dat het verstrekte taxatieverslag onvoldoende gegevens bevat om tot een beoordeling van de vastgestelde waarde te kunnen komen, kan in de bezwaarfase gebruik maken van het inzagerecht van de Algemene wet bestuursrecht.
Minister van Financiën verlengt inschrijftermijn UBO-register niet
De minister van Financiën heeft van meerdere Kamerfracties vragen ontvangen over het UBO-register. De deadline voor het inschrijven van uiteindelijk belanghebbenden van bestaande rechtspersonen is versteken op 27 maart 2022.
De minister ziet het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Volgens de minister is bij de implementatie van de Europese richtlijn, die tot invoering van het UBO-register verplicht, veel aandacht uitgegaan naar de privacyaspecten. Het UBO-register kan door het publiek niet op persoonsgegevens doorzocht worden. UBO’s wordt inzicht geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens. Er komt een verbeterde identificatie van raadplegers. Aan het Hof van Justitie EU zijn prejudiciële vragen gesteld over het UBO-register door een Luxemburgse rechter. De Advocaat-Generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU concludeert dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. In noodzakelijke gevallen moeten de identiteitsgegevens van de raadplegers aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Hoewel in de Nederlandse wet is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s, vallen de identiteitsgegevens van de raadplegers daar niet onder.
De minister is niet van plan om op basis van de conclusie van de A-G actie te ondernemen. Evenmin is zij van plan om de termijn, waarbinnen gegevens over UBO’s moeten worden geregistreerd, voor bestaande rechtspersonen te verlengen. Ook komt er geen handhavingsmoratorium, waarbij voorlopig geen boetes of taakstraffen worden opgelegd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over het UBO-register door het Hof van Justitie EU. Wel zal de handhaving zich richten op juridische entiteiten met hogere witwasrisico’s. Entiteiten, waar handhaving voorgenomen is, ontvangen eerst een laatste waarschuwing van het Bureau Economische Handhaving om alsnog opgave te doen van hun UBO’s.
Per 1 maart 2022 zijn van 34% van de juridische entiteiten die daartoe verplicht zijn de UBO’s ingeschreven. Van de juridische entiteiten, die voor 27 september 2020 al bestonden en die tot 27 maart 2022 de tijd hebben om hun UBO’s te registreren, heeft op 1 maart circa 26% de UBO’s geregistreerd.
Met e-mailbericht is voldaan aan aanzegverplichting
Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor meer dan zes maanden geldt voor de werkgever bij het einde van die arbeidsovereenkomst een aanzegplicht. Deze plicht houdt in dat de werkgever de werknemer uiterlijk één maand voordat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt schriftelijk moet informeren over het al dan niet voortzetten van de overeenkomst. In het geval van voortzetting moet de werkgever meedelen onder welke voorwaarden hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Als de werkgever de aanzegverplichting niet nakomt, is hij aan de werknemer een vergoeding gelijk aan één maandsalaris verschuldigd. Als de werkgever de aanzegverplichting niet tijdig is nagekomen, is hij een vergoeding naar rato verschuldigd. De werkgever hoeft niet te motiveren waarom hij de arbeidsovereenkomst wel of niet verlengt.
Volgens de kantonrechter heeft de werkgever met een e-mail aan een werkneemster, in vervolg op de mondelinge mededeling dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, voldaan aan de aanzegverplichting. De e-mail was ruim een maand voor het aflopen van de arbeidsovereenkomst verstuurd. Bij de werkneemster kan na de ontvangst van de e-mail redelijkerwijs geen onzekerheid hebben bestaan over het wel of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Verlaging maximale kredietvergoeding blijvend
In de wet is vastgelegd wat de maximale kredietvergoeding voor consumptief krediet is. Deze kredietvergoeding bestaat uit de wettelijke rente vermeerderd met een opslag. De wettelijke rente bedraagt momenteel 2%. De opslag bedraagt volgens de wet maximaal 12%. Sinds 10 augustus 2020 is deze opslag tijdelijk verlaagd naar 8% in verband met de coronacrisis. Deze tijdelijke verlaging geldt tot 1 juli 2022. Het kabinet is van plan de maximale opslag blijvend te verlagen naar 8%.
De maximering van de kredietvergoeding geldt voor alle vormen van consumptief krediet, zoals rood staan bij de bank, kopen op afbetaling en persoonlijke leningen.
Wetsvoorstel verkorten betaaltermijnen aangenomen
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de maximale wettelijke betaaltermijn van het grootbedrijf aan het mkb wordt verkort van 60 naar 30 dagen, aangenomen. Het wetsvoorstel is bedoeld om het mkb te beschermen tegen de overmacht van het grootbedrijf. Meldingen van te late betalingen kunnen anoniem gedaan worden bij het tijdelijke Meldpunt Achterstallige Betalingen van de Autoriteit Consument en Markt. Dit meldpunt is tot 26 januari 2023 geopend.
Aanvullende maatregelen op 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn
In november 2021 is het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) vastgesteld. Bij de vaststelling hiervan is opgemerkt dat de doelen voor verbetering van de grondwaterkwaliteit op termijn worden behaald in bijna alle gebieden, behalve het lössgebied. Voor de doelen ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit van de Nitraatrichtlijn en de landbouwopgave van de Kaderrichtlijn Water, zijn aanvullende maatregelen nodig.
Over de aanvullende maatregelen zijn gesprekken gevoerd met de Europese Commissie, die hebben geleid tot een addendum op het 7e AP. De Europese commissaris van Milieu heeft laten weten dat daarmee de derogatieaanvraag deze maand in het Nitraatcomité behandeld kan worden. De besluitvorming volgt op een (veel) later moment. Het kabinet houdt er rekening mee dat als derogatie verleend wordt, hieraan aanvullende eisen, voorwaarden en/of beperkingen worden gesteld.
Extensivering landbouw
Het kabinet wil de landbouw extensiveren door opkoop van bedrijven en afwaardering van gronden. Dit richt zich niet alleen op de veehouderij, maar ook op akker- en tuinbouwbedrijven op uitspoelingsgevoelige gronden. Gedwongen opkoop is daarbij een mogelijkheid. De veehouderij zal hiermee naar verwachting met meer dan 30% krimpen. Deze afname zal een grote verlichting geven op de mestmarkt, waarmee ook de fraudedruk kan verminderen, met name als dit gericht wordt op de gebieden met de grootste veedichtheid (Noord-Brabant, het noorden van Limburg en Gelderse vallei).
Verlaging mestproductieplafonds
De mestproductieplafonds zullen naar beneden worden bijgesteld, om te voorkomen dat de ruimte die door de opkoop van bedrijven zal ontstaan opnieuw wordt ingevuld.
Grondgebondenheid melkveehouderij
De melkveehouderij zal uiterlijk in 2032 volledig grondgebonden moeten zijn, waarbij ook een aanzienlijk areaal (deels permanent) grasland hoort. De komende maanden zal deze koppeling tussen grondgebondenheid en het aandeel (permanent) grasland dat een melkvee- of rundvleesveebedrijf (zoog- en weidekoeien) moet hebben, nader uitgewerkt worden. Vervolgens zal in de tweede helft van dit jaar een wetsvoorstel ter consultatie worden gelegd.
Brede beekdalen
Het kabinet wil in beekdalen in de zandgebieden van Centraal Nederland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland bufferzones van 100 tot 250 meter inrichten. In die zones zal overgegaan worden op natuurinclusief graslandbeheer met het uitmijnen van nutriënten. De grond wordt eventueel opgekocht en verpacht, dan wel verkocht aan beherende partijen ten behoeve van bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met uitmijnregime. Het kabinet wil per 2027 de bestemmingsplannen voor deze gebieden laten wijzigen, waarmee de verplichting tot bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met extensieve begrazing wordt vastgelegd. De bijbehorende afwaardering van de grond voor de landbouw wordt gecompenseerd.
Plaatselijke maatregelen
Voor specifieke grondsoorten worden nog aanvullende maatregelen genomen. Voor zand- en lössgronden kan het, zoals eerder aangekondigd, gaan om teeltverboden voor uitspoelingsgevoelige gewassen. Voor alle grondsoorten kan het verder gaan om de volgende maatregelen: uitmijnen van fosfaat, verschralen van de bodem (alleen afvoer gewas), multifunctionele bufferstroken, zuiveren van drainagewater (ijzerzand of houtsnippers), zuivering van oppervlaktewater (zuiveringsmoerassen) en verminderen van oppervlakkige afstroming.
Nationaal Programma Landelijk Gebied
Het kabinet wil komen tot een integrale aanpak van de drie internationale opgaven ten aanzien van natuur (stikstof), klimaat en water: het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De stikstofaanpak wordt in mei van dit jaar gepubliceerd ten behoeve van een inspraakprocedure, zodat deze in de tweede helft van het jaar vastgesteld kan worden en in werking kan treden. De gebiedsplannen vanuit het NPLG moeten volgend voorjaar klaar zijn.
Ondanks gedeeltelijke sloop is karakter woning niet verloren gegaan
In het jaar 2018 gold voor de verkrijging van een woning een tarief voor de overdrachtsbelasting van 2%. Voor andere onroerende zaken bedroeg het tarief 6%. De Wet Belastingen van Rechtsverkeer omvat geen definitie van het begrip woning. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ter invoering van het verlaagde tarief staat dat onder woningen worden verstaan onroerende zaken, die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven.
De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was of de verkrijging van een gedeeltelijk gesloopte woning al dan niet onder het lage tarief voor de overdrachtsbelasting viel. Op het moment van de verkrijging waren nog ruimtes aanwezig die deel hebben uitgemaakt van een woning. Tussen partijen was niet in geschil dat deze ruimtes in het verleden zijn aangewend voor bewoning en publiekrechtelijk altijd bestemd zijn geweest voor bewoning. De omstandigheid dat bewoning van deze ruimtes op het moment van overdracht feitelijk onmogelijk was door verval of gedeeltelijke sloop, is volgens het hof onvoldoende voor de conclusie dat deze ruimtes daardoor naar hun aard niet langer zijn bestemd voor bewoning.